Advies 2023/21
Advies nr. 2023/21 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) betreffende de voorwaarden voor de terugbetaling van de logopediekosten door de verzekering voor geneeskundige verzorging, bepaald bij artikel 36 van de bijlage van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen – toepasselijke versie van 1 mei 2023.
Advies uitgebracht tijdens de plenaire vergadering van 16/10/2023.
Advies op initiatief van de NHRPH.
1. ADVIES BESTEMD
- Voor opvolging aan:
- de heer Frank Vandenbroucke, Vice-eersteminister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;
- het Belgische Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV).
- Ter informatie aan:
- De overeenkomstencommissie logopedisten-verzekeringsinstellingen;
- Mevrouw Hilde Crevits, Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
- Mevrouw Christie Morreale, Viceminister-president van de Waalse Regering en Minister van Werk, Sociale Zaken, Gezondheid en Gelijke Kansen;
- De heer Antonios Antoniadis, Viceminister-president van de Duitstalige Gemeenschap en Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken, Ruimtelijke Ordening en Huisvesting;
- Mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Personen met een handicap, Armoedebestrijding en Beliris;
- Unia;
- Het UNCRPD-coördinatiemechanisme;
- De federale ombudsman.
2. ONDERWERP
Het advies betreft twee uitsluitingen van terugbetaling van monodisciplinaire logopedie via het RIZIV. De eerste uitsluiting gebeurt op basis van een intelligentiestoornis (IQ grens 86). De tweede uitsluiting betreft psychiatrische aandoeningen (meer bepaald autismespectrumstoornis (ASS)).
3. ANALYSE
A. Betwiste bepalingen:
Artikel 36 van de bijlage van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen – toepasselijke versie van 1 mei 2023, bepaalt in zijn §2, b), °2 en f) dat een verzekeringstegemoetkoming mag worden verleend voor zover de behandeling kan bijdragen tot een verbetering van de taal- en/of spraakstoornissen [b)] of dysfasie [f)]. Op voorwaarde evenwel dat er: “er geen intelligentiestoornis is (totaal IQ 86 of meer, gemeten met een individuele test).”
In zijn §3, lid 1 wordt gesteld dat er nooit een verzekeringstegemoetkoming verleend wordt ingeval de rechthebbende:
-
- met taal-en/of spraakstoornissen of dysfasie buitengewoon onderwijs volgt (1°),
- gehuisvest wordt in een door deelstaten gesubsidieerde instelling waar de functie ‘logopedist’ deel is van de erkenningsnorm (2°),
- verblijft in een PVT, ROB of een RVT (4°),
- wordt gerevalideerd in een inrichting die met het RIZIV of met de gefedereerde entiteiten een overeenkomst heeft gesloten die met name de behandeling door een logopedist dekt (°5).
In zijn §3, lid 2 wordt gesteld dat verzekeringstegemoetkoming eveneens uitgesloten is van logopedische behandeling van: “stoornissen ten gevolge van psychiatrische aandoeningen of emotionele toestanden (…)”.
B. Uitsluiting terugbetaling bij een intelligentiestoornis:
i. WAAROM?
Zowel tijdens de Commissie voor Gezondheid en Gelijke Kansen van 9 mei 2023, als tijdens de Interministeriële Conferentie van 31 mei 2023, stelde Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid dat de Overeenkomsten-commissie logopedisten-verzekeringsinstellingen meent dat voor kinderen met een lager IQ dan 86 een multidisciplinaire behandeling in een poliklinisch revalidatiecentrum geschikter en doeltreffender is. Het is de bedoeling het kind te leiden naar de voor hem of haar beste oplossing.
⇒ Er wordt verwezen naar de beste oplossing voor het kind. Dit stemt overeen met art. 3, §1 IVRK en art. 7 (2) UNCRPD waarin wordt gesteld dat het beste belang van het kind voorop dient te staan bij alle overwegingen. Daarbij verheldert het Kinderrechtencomité in de General Comment Nr. 14 (punt 32) dat op het wetgevend niveau dat betekent dat er rekening wordt gehouden met de omstandigheden van alle kinderen dan wel een specifieke groep kinderen en met alle andere rechten vervat in het IVRK.
Daaruit volgt dat er rekening moet worden gehouden met alle specifieke groepen kinderen en met de volgende rechten:
-
-
- 18 (1) IVRK: ouders zijn de eerste verantwoordelijken voor de ontwikkeling van hun kind, de staat dient hen te ondersteunen.
- 6 (2) IVRK: plicht van de staat om in de ruimst mogelijke mate de ontwikkeling van het kind te waarborgen.
- 23 (2) IVRK: de staten dienen het recht van een kind met een handicap op bijstand dat passend is gezien de gesteldheid van het kind en de omstandigheden van de ouders te erkennen.
- 24 (1) IVRK: de staten dienen te streven naar het waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot de voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden.
- 26 (1) IVRK: de staten dienen het recht van het kind op sociale zekerheid te erkennen.
- 2 (1) IVRK: de rechten dienen zonder discriminatie gewaarborgd te worden.
-
In het kader van het UNCRPD betekent dit dat er rekening wordt gehouden met de volgende rechten:
-
-
- 5 (3) UNCRPD: het recht op redelijke aanpassingen als onderdeel van non-discriminatie.
- 24 (2)(a) UNCRPD: het recht om regulier onderwijs te volgen. Ook het Kinderrechtencomité haalt in de General Comment Nr. 9 (punt 66 en 67) onderstreept dat het recht op inclusief onderwijs onderdeel is van art. 23 IVRK.
- 25 (a) UNCRPD: het recht op een zelfde aanbod, kwaliteit en standaard van gezondheidsdienstverlening als andere personen.
- 25 (b) UNCRPD: het recht op vroege interventie bij kinderen en preventieve maatregelen;
- 25 (c) UNCRPD : het recht op zorg dichtbij.
- 25 (e) UNCRPD: het recht op een ziektekostenverzekering die op een eerlijke en redelijke wijze moet worden verstrekt, zonder discriminatie.
-
ii. BEGRIP ‘intelligentiestoornis’:
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bepaalde in haar 10de versie van de International Classification of Diseases (ICD) (2019) dat er vier niveaus van verstandelijke beperkingen zijn:
-
-
- licht (IQ 50-69),
- matig (IQ 35-49),
- ernstig (20-34),
- vergaand (IQ <20).
-
Ongeveer dezelfde grenzen worden gehanteerd door het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) in hun rapport nr. 361 inzake de toegang van personen met een verstandelijke handicap tot gezondheidszorg (2022) (p. 23 volledige Engelstalige versie).
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) definieert een verstandelijke handicap aan de hand van een intelligentiecriterium van een IQ van 70-75.
Het is belangrijk op te merken dat in de nieuwe, 11de versie van de ICD van de WHO (2022) niet langer verwezen wordt naar een bepaalde IQ grens. Er wordt immers gesteld dat: “IQ-scores kunnen variëren als gevolg van de technische eigenschappen van de specifieke test die wordt gebruikt, de testomstandigheden en een verscheidenheid aan andere variabelen en kunnen ook aanzienlijk variëren gedurende de ontwikkeling en levensloop van het individu. De diagnose van stoornissen in de intellectuele ontwikkeling mag niet alleen worden gesteld op basis van IQ-scores, maar moet ook een uitgebreide evaluatie van adaptief gedrag omvatten.”
Ook het VAPH diagnosticeert een verstandelijke beperking via multidisciplinaire teams die onder meer de patiënt in dagelijkse situaties observeren en niet louter o.b.v. een IQ-test.
⇒ Uit het voorgaande volgt dat de grens van 86 willekeurig te hoog opgelegd is om een verstandelijke beperking te diagnosticeren. Er is geen wetenschappelijke onderbouw voor, bijgevolg wordt deze grens waarschijnlijk gedreven door budgettaire redenen.
⇒ De nieuwe diagnostische criteria van het WHO sluiten een IQ-score zonder meer uit als een betrouwbare diagnose van een verstandelijke beperking. Aangezien art. 36, §2, b), °2 en f) spreken van een intelligentiestoornis en een IQ-test die deze moet vaststellen – komt dit de facto neer op het stellen van een diagnose louter o.b.v. een (te hoge) IQ grens, zonder rekening te houden met adaptief vermogen van de onderzochte persoon. Nochtans stellen verschillende studies dat de IQ scores van kinderen de huidige vaardigheden van kinderen weerspiegelen en geenszins het potentieel voor het aanleren van taal.
iii. BESCHIKBAARHEID logopedie:
-
- Willekeurige IQ grens – schending 25 (e) UNCRPD en art. 26 (1) IVRK:
Personen met een geschat IQ van < 86 hebben geen toegang tot terugbetaling van monodisciplinaire logopedie o.g.v. art. 36, §2, b), °2 en f) bijlage bij het KB.
De grens van 86 ligt hoger dan wetenschappelijke normen. Daarnaast is een strikte grens ook niet aan te raden aangezien verschillende studies aantonen dat de IQ scores van kinderen de huidige vaardigheden van kinderen weerspiegelen en geenszins het potentieel voor het aanleren van taal. Ook UNIA onderstreept dit.
⇒ Daaruit volgt dat een strikte grens in het algemeen niet aan te raden is, er moet rekening worden gehouden met het adaptief vermogen van een kind.
⇒ Dit is een schending van art. 25 (e) UNCRPD en art. 26 (1) IVRK, aangezien de ziektekostverzekering niet redelijk, maar op discriminatoire wijze, die niet objectief, wetenschappelijk, te rechtvaardigen wordt verstrekt.
-
- Uitsluiting van terugbetaling en moeilijke toegang tot monodisciplinaire logopedie op eigen kost – schending art. 6 (2) en art. 26 (1) IVRK; art. 25 (a), (b) en (e) UNCRPD:
De monodisciplinaire logopedie is ook zonder tussenkomst van RIZIV moeilijk toegankelijk, aangezien sommige geconventioneerde logopedisten kinderen met een verstandelijke beperking weigeren (p. 11) omdat deze niet gerekend kunnen worden bij te halen quota voor het sociaal voordeel.
⇒ Deze beperkte toegang schendt 6 (2) en art. 26 (1) IVRK: ruimst mogelijke ontwikkeling van het kind wordt gewaarborgd indien er een ruimst mogelijke aanbod aan terugbetaalbare hulp via sociale zekerheid gewaarborgd wordt.
⇒ Daarnaast is dit ook een schending van 25 (a) en (e) UNCRPD: het aanbod aan diensten voor personen met een verstandelijke handicap is niet evenwaardig aan het aanbod voor andere personen. Daarnaast wordt de ziektekostenverzekering niet zonder discriminatie verstrekt, aangezien het onderscheid tussen personen met een IQ > 86 en IQ < 86 niet objectief, wetenschappelijk, te rechtvaardigen valt.
⇒ Verder wordt ook 25 (b) UNCRPD geschonden, aangezien de toegang tot logopedie, vanaf jonge leeftijd, het positief gevolg hebben dat het ontstaan van gedragsstoornissen en de ontwikkeling van psychische problemen aanzienlijk verminderd wordt. Een derde van personen met een verstandelijke beperking ontwikkelt tijdens zijn/haar leven dergelijke problemen, een preventieve aanpak zou bijgevolg de zorgkosten van deze patiënten voor het RIZIV verlagen.
Kinderen kunnen wel terecht in buitengewoon onderwijs met een in-house logopedist en er zijn de centra voor ambulante revalidatie die multidisciplinaire behandeling met inbegrip van logopedie aanbieden. Dit wordt wetenschappelijk aangeraden voor personen met een verstandelijke beperking.
-
- Piste 1: kind met verstandelijke beperking kan terecht in buitengewoon onderwijs (eventueel in combinatie met multidisciplinaire revalidatie):
Uit art. 36, §3, lid 1, °1 volgt dat kinderen die naar buitengewoon onderwijs gaan uitgesloten worden van terugbetaling van monodisciplinaire logopedie omdat er op deze scholen een eigen logopedist aanwezig is.
⇒ Probleem: geen controle of logopedie werkelijk verstrekt wordt + buitenschoolse periodes:
Zie Advies 2022/29: regelmatig klagen ouders dat hun kinderen geen logopedie krijgen omdat die uren worden gebruikt voor andere soorten revalidatie (fysiotherapie, …).
Daaruit volgt dat art. 24 (1) IVRK in het gedrang komt. Er zijn geen acties die streven te waarborgen dat het recht van deze kinderen op toegang tot gezondheidsvoorzieningen gewaarborgd wordt.
⇒ Probleem: recht op inclusief onderwijs:
Op grond van art. 23 IVRK en art. 24 (2)(a) UNCRPD hebben kinderen met een handicap recht op inclusief onderwijs.
Ten eerste, betekent dit dat inclusief onderwijs onder meer logopedieverstrekking vereist op reguliere scholen. Zie Advies 2023/03.
Ten tweede, betekent dit ook dat aan de ouders de keuze dient gelaten te worden om te beslissen of ze hun kind in buitengewoon onderwijs willen inschrijven of in het regulier onderwijs (zie Advies 2022/29). Indien voor het laatste gekozen wordt, moet er terugbetaling mogelijk zijn van de logopedie. Dit volgt uit art. 18 (1) IVRK dat stelt dat de staat de ouders die de primaire verantwoordelijken zijn voor de ontwikkeling van het kind, dient te ondersteunen. En ook uit het recht op inclusief onderwijs van art. 23 IVRK en art. 24 (2)(a) UNCRPD.
-
- Piste 2: beschikbaarheid centra voor ambulante revalidatie:
Uit art. 36, §3, lid 1, °5 bijlage bij het KB volgt dat personen die bij de centra voor ambulante revalidatie zorg krijgen, uitgesloten worden van terugbetaling van monodisciplinaire logopedie.
Hoewel uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een multidisciplinaire aanpak het meest kwaliteitsvol is voor personen met een verstandelijke handicap, is deze beperking in aanbod van zorg nog altijd (zie hierboven) een schending van art. 6 (2) en art. 26 (1) IVRK en art. 25 (a) en (e) UNCRPD.
⇒ Probleem A: willekeurige grens van 86 – schending art. 25 (e) UNCRPD (zie hierboven).
⇒ Probleem B: beperkte toegang tot revalidatiecentra: in Wallonië is het probleem groter dan in Vlaanderen, maar beide kampen met slechte geografische spreiding van de revalidatiecentra en soms lange wachtlijsten.
Hoewel de uitbouw van de revalidatiecentra een deelstatelijke bevoegdheid is, is het aanpassen van het RIZIV-code een federale bevoegdheid. Deze aanpassing is nodig omwille van de volgende internationale verplichtingen van België:
-
- België moet rekening houden met de omstandigheden van de ouders (lang rijden tot een revalidatiecentrum, lange wachtlijsten) bij het waarborgen van het recht van het kind op bijzondere zorg ( 23 (2) IVRK en art. 25 (c) UNCRPD) en het recht op de ruimst mogelijke ontwikkeling (art. 6 (2) IVRK).
- Verder moet België waarborgen dat geen enkel kind (ook niet het kind dat ver van een revalidatiecentrum woont) wordt uitgesloten van toegang tot zorgvoorzieningen ( 24 (1) IVRK).
- België moet het recht van het kind met een verstandelijke handicap op sociale zekerheid erkennen ( 26 (1) IVRK en art. 25 (e) UNCRPD).
- België moet rekening houden met de omstandigheden van de ouders (lang rijden tot een revalidatiecentrum, lange wachtlijsten) bij het waarborgen van het recht van het kind op bijzondere zorg ( 23 (2) IVRK en art. 25 (c) UNCRPD) en het recht op de ruimst mogelijke ontwikkeling (art. 6 (2) IVRK).
C. Uitsluiting terugbetaling indien logopedie nodig is TEN GEVOLGE VAN een psychiatrische aandoening:
i. Begrip ‘autismespectrumstoornis’:
ASS wordt vermeld in de 5de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders van de American Psychiatric Association (DSM-5). Bijgevolg wordt het als een psychiatrische aandoening aanzien, hoewel niet iedereen in de wetenschappelijke gemeenschap deze mening steunt (p. 288).
ii. Interpretatie ‘ten gevolge van’:
In de nomenclatuurlijst staat dat terugbetaling van monodisciplinaire logopedie uitgesloten is voor stoornissen ten gevolge van psychiatrische aandoeningen. In 2016 heeft de arbeidsrechtbank van Leuven reeds geoordeeld dat er geen causaal verband te bewijzen is tussen het hebben van ASS en spraakstoornissen. Bijgevolg concludeerde de rechtbank dat de ziekenfonds in dat concreet geval de monodisciplinaire logopedie diende terug te betalen.
Ook de beroepsorganisaties van logopedisten (p. 288) lijken de mening van de rechtbank te volgen en interpreteren de nomenclatuur in de zin dat er geen terugbetaling mogelijk is indien er een causaal verband bewezen is tussen de psychiatrische aandoening en de spraakstoornis.
Volgens het RIZIV evenwel (p. 288), is er geen tussenkomst mogelijk zodra een psychiatrische aandoening gediagnosticeerd is.
Deze interpretatie gaat letterlijk in tegen de tekst van de nomenclatuurlijst, er staat in art. 36, §3, lid 2 NIET dat verzekeringstegemoetkoming uitgesloten is voor de behandeling van stoornissen bij psychiatrische aandoeningen. Er staat: ten gevolge van.
iii. BESCHIKBAARHEID logopedie: zie hierboven – BESCHIKBAARHEID logopedie.
4. ADVIES
A. Voorafgaand aan problemen bij toegang tot logopedie – diagnose van verstandelijke handicap en/of ASS:
Gelet op de wetenschappelijke richtlijnen onderstreept de NHRPH het belang van multidisciplinaire diagnostiek.
Het lijkt logische dat de huidige regels die terugbetaling van monodisciplinaire logopedie niet toe laten voor personen met een verstandelijke handicap dan wel ASS, dienen te vertrekken vanuit een vaststaande, multidisciplinaire diagnose.
B. (Gemengde) Toegang tot logopedie voor personen met een verstandelijke handicap – art. 36, §2, b), °2 en f):
Hoewel multidisciplinaire aanpak wetenschappelijk aangeraden wordt voor kinderen met een verstandelijke handicap, zijn er minstens drie juridische overwegingen waarom de toegang tot monodisciplinaire logopedie naast de multidisciplinaire aanpak mogelijk moet zijn.
Eerst omdat de IQ grens van 86 willekeurig opgelegd is, waardoor het onderscheid tussen personen met een IQ > 86 en een IQ < 86 niet objectief te rechtvaardigen is (i).
Vervolgens omdat de uitsluiting van terugbetaling van monodisciplinaire logopedie een impact heeft op het recht op inclusief onderwijs (ii).
Laatst omdat België haar internationale verplichtingen te goeder trouw dient uit te voeren o.g.v. art. 26 WVV. Deze verplichtingen omvatten onder meer de plicht rekening te houden met de omstandigheden van kinderen en hun ouders (art. 23 (2) IVRK en art. 25 (c) UNCRPD) en het recht op de ruimst mogelijke ontwikkeling van het kind (art. 6 (2) IVRK) (iii).
i. Willekeurige IQ grens – art. 25 (e) UNCRPD en art. 26 (1) IVRK:
Allereerst dient benadrukt te worden dat de grens van 86 hoger ligt dan de wetenschappelijke definitie van een lichte verstandelijke beperking (KCE, ISC: IQ 70-55; VAPH: IQ 75-77). Wat is de reden buiten budgettaire overwegingen om?
Deze willekeurige IQ grens schendt art. 25 (e) UNCRPD en art. 26 (1) IVRK. De ziektekostenverzekering wordt op discriminatoire reden verstrekt, aangezien het onderscheid tussen personen met een IQ > 86 en IQ < 86 niet objectief, wetenschappelijk, te rechtvaardigen valt.
In het algemeen kan gesteld worden dat een strikte IQ-grens niet wenselijk, aangezien verschillende studies aantonen dat de IQ scores van kinderen de huidige vaardigheden van kinderen weerspiegelen en geenszins het potentieel voor het aanleren van taal. Ook UNIA onderstreept dit.
ii. Recht op inclusief onderwijs en toegang tot gezondheidsvoorzieningen – art. 23 en 24 (1) IVRK; art. 24 (2)(a) en art. 25 (a) UNCRPD:
Kinderen hebben recht op inclusief onderwijs o.g.v. art. 23 IVRK en art. 24 (2)(a) UNCRPD. Dat wil zeggen dat aan de ouders, de primaire verantwoordelijken voor de ontwikkeling van het kind (art. 18 (1) IVRK), een keuze dient gelaten te worden om te beslissen of ze hun kind in buitengewoon onderwijs willen inschrijven of in regulier onderwijs. Deze keuze mag geen invloed hebben op RIZIV-tussenkomsten voor gezondheidszorg. Bijgevolg moet terugbetaalde monodisciplinaire logopedie buiten buitengewoon onderwijs ook beschikbaar zijn.
Verder wordt deze nood gerechtvaardigd door art. 24 (1) IVRK dat stelt dat België dient te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden. Er is immers geen controle of logopedie werkelijk verstrekt wordt tijdens de voorziene uren. Zo klagen ouders regelmatig dat hun kinderen geen logopedie krijgen omdat die uren worden gebruikt voor andere soorten revalidatie (fysiotherapie, … - zie Advies 2022/29). Daarnaast is er geen logopedieverstrekking in de vakanties…
Ook art. 25 (a) UNCRPD rechtvaardigt de nood aan terugbetaalde monodisciplinaire logopedie buiten buitengewoon onderwijs om. Het artikel stelt immers dat kinderen met een handicap het recht hebben op eenzelfde aanbod aan gezondheidsdienstverlening als andere personen.
iii. Internationale verplichtingen van België – art. 26 WVV:
De multidisciplinaire aanpak in de revalidatiecentra wordt aanbevolen voor kinderen met een verstandelijke beperking en met ASS. Desalniettemin zijn de revalidatiecentra slecht geografisch verspreid en zijn er soms lange wachtlijsten. In Wallonië is het probleem groter dan in Vlaanderen.
Hoewel de uitbouw van de revalidatiecentra (in lijn met art. 25 (c) UNCRPD) een deelstatelijke bevoegdheid is, is het aanpassen van de RIZIV-code een federale bevoegdheid. Deze aanpassing is nodig omwille van de volgende internationale verplichtingen van België:
-
-
- België moet rekening houden met de omstandigheden van de ouders (lang rijden tot een revalidatiecentrum, lange wachtlijsten) bij het waarborgen van het recht van het kind op bijzondere zorg ( 23 (2) IVRK en art. 25 (c) UNCRPD).
- België moet het recht op de ruimst mogelijke ontwikkeling van het kind trachten te verwezenlijken ( 6 (2) IVRK). Een ruimst mogelijke ontwikkeling kan enkel verzekerd worden indien er een ruim aanbod aan financieel toegankelijke gezondheidszorg is.
In het verlengde hiervan ligt de vrije keuze van de beroepsbeoefenaar dat gewaarborgd is door art. 6 Wet Patiëntenrechten. - Verder moet België waarborgen dat geen enkel kind (ook niet het kind dat ver van een revalidatiecentrum woont) wordt uitgesloten van toegang tot zorgvoorzieningen ( 24 (1) IVRK).
Samen gelezen met art. 18 (1) IVRK betekent dit dat de ouders als primaire verantwoordelijken voor de ontwikkeling van het kind kunnen rekenen op de bijstand van de staat. Dit ongeacht hun keuze van het soort logopedie dat zij in het beste belang van hun kind achtten in hun specifieke omstandigheden. - België moet het recht van het kind met een verstandelijke handicap op sociale zekerheid erkennen op een niet discriminatoire wijze ( 26 (1) IVRK en art. 25 (e) UNCRPD) – argumentatie onder punt (i).
- België moet rekening houden met de omstandigheden van de ouders (lang rijden tot een revalidatiecentrum, lange wachtlijsten) bij het waarborgen van het recht van het kind op bijzondere zorg ( 23 (2) IVRK en art. 25 (c) UNCRPD).
-
⇒ De NHRPH sluit zich bijgevolg aan bij de oproep van UNIA om art. 36, §2, b), °2 en f) te herzien opdat ook kinderen met een verstandelijke handicap toegang zouden hebben tot monodisciplinaire logopedie en dat de mogelijkheid voorzien wordt om mono- en multidisciplinaire behandeling parallel te volgen.
⇒ De NHRPH onderstreept het belang van een multidisciplinaire aanpak en stelt vast dat monodisciplinaire logopedie mogelijk moet zijn, mits samenwerking met een multidisciplinair team (revalidatiecentra).
⇒ De NHRPH wenst ook te herinneren aan Advies 2023/03, verstrekt samen met de deelstatelijke adviesraden: er is nood aan meer logopedieverstrekking in reguliere scholen opdat het inclusief onderwijs effectief uitgerold zou kunnen worden.
C. (Gemengde) Toegang tot logopedie voor personen met ASS – art. 36, §3, lid 2:
Ook in geval van kinderen met ASS raden de wetenschappelijke richtlijnen een multidisciplinaire aanpak aan. Zo stelt onder meer het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) in een klinische praktijkrichtlijn van 2014 dat logopedie zo vroeg mogelijk moet opgestart worden bij kinderen met een spraak- en taalstoornis en dat de logopedie deel moet uitmaken van een multidisciplinaire aanpak (p. 16). Desalniettemin hebben kinderen met ASS recht op eenzelfde aanbod aan gezondheidsdienstverlening als andere personen zonder ASS (art. 25 (a) UNCRPD) Meer nog, zoals KCE stelt (p. 16) is een vroege interventie cruciaal/ Aldus moeten kinderen snel geholpen kunnen worden (art. 25 (b) UNCRPD).
Daarnaast stelt de nomenclatuurlijst zelf dat RIZIV tussenkomst enkel uitgesloten is ingeval van spraakstoornissen ten gevolge van psychiatrische aandoeningen. Dit veronderstelt een causaal verband, zoals weerhouden is door de arbeidsrechtbank van Leuven in 2016 en zoals weerhouden wordt door de beroepsorganisaties van logopedisten.
⇒ De huidige interpretatie van art. 36, §3, lid 2 door het RIZIV schendt art. 25 (e) UNCRPD en art. 26 (1) IVRK. De ziektekostenverzekering wordt op een oneerlijke wijze verstrekt, aangezien het gaat om een discriminatoire interpretatie van art. 36 ten nadele van personen met ASS.
Aldus moet RIZIV-tussenkomst mogelijk zijn voor monodisciplinaire logopedie verstrekkingen bij spraakproblemen die niet het gevolg zijn van ASS OF moet de hele uitsluiting van psychiatrische aandoeningen gewoonweg verwijderd worden uit de wettekst.
Opnieuw wenst de NHRPH het belang van multidisciplinaire opvolging te benadrukken. Monodisciplinaire logopedie zou bijgevolg gegeven moeten worden, mits samenwerking met een multidisciplinair team (revalidatiecentra).
⇒ Opnieuw wordt gevraagd om een gemengde aanpak (toegang tot monodisciplinaire logopedie EN multidisciplinaire behandeling met inbegrip van logopedie) mogelijk te maken door de nodige wetswijzigingen door te voeren.
D. Betreffende de uitsluiting ‘buitengewoon onderwijs’ – art. 36, §3, lid 1, °1:
De uitsluiting van RIZIV-tussenkomst in geval men naar buitengewoon onderwijs gaat, schendt art. 6 (2) IVRK en art. 25 (a) UNCRPD. België dient een zo ruim mogelijke mate van ontwikkeling van het kind te waarborgen. Dat betekent dat kinderen buiten het buitengewoon onderwijs ook recht hebben op toegang tot betaalbare logopedie. Het feit dat deze naar buitengewoon onderwijs gaan, kan niet in de weg staan om terugbetaling te krijgen van monodisciplinaire logopedie, indien de ouders het nodig achten om deze te volgen.
⇒ Verwijdering van art. 36, §3, lid 1, °1 wordt gevraagd.