Advies 2023/16
Advies nr. 2023/16 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 juli 2006 tot uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap om Richtlijn (EU) nr. 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad om te zetten, uitgebracht tijdens de plenaire vergadering van 15/05/2023.
Advies uitgebracht op verzoek van mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Personen met een handicap, Armoedebestrijding en Beliris, in haar e-mail van 2 mei 2023.
1. ADVIES BESTEMD
- Voor opvolging aan mevrouw Julie Clément, Directrice-generaal van de DG Personen met een handicap (DG HAN)
- Voor opvolging aan mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Personen met een handicap, Armoedebestrijding en Beliris
- Ter informatie aan Unia
- Ter informatie aan het UNCRPD-coördinatiemechanisme
- Ter informatie aan de federale ombudsman
2. ONDERWERP
Het ontwerp van koninklijk besluit dat de NHRPH wordt voorgelegd, heeft tot doel de regelgeving inzake de tegemoetkomingen aan personen met een handicap aan te passen, in het bijzonder de nationaliteitsvoorwaarde, door de toegang tot de integratietegemoetkoming uit te breiden tot de begunstigden van de Europese blauwe kaart, overeenkomstig de verplichtingen van het Europees recht.
3. ANALYSE
A. Inhoud van het ontwerp van koninklijk besluit
Een nieuw artikel 1/2 wordt ingevoegd in het koninklijk besluit van 17 juli 2006 tot uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap teneinde het recht op de integratietegemoetkoming te waarborgen voor de houders van de “Europese blauwe kaart” zoals bepaald in artikel 61/27 van de wet van 5 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Het recht op de integratietegemoetkoming wordt ook uitgebreid tot de gezinsleden (tot de eerste graad en ten laste) van de houder van de Europese blauwe kaart.
Er wordt voorgesteld het uitvoeringsbesluit bij te werken om de leesbaarheid ervan te vergroten na de toevoeging van het nieuwe artikel 1/2. Daartoe wordt een omschrijvend artikel 1/3 ingevoegd, waarin de inhoud van het tweede lid van artikel 1, dat wordt ingetrokken, wordt overgenomen.
B. Europees recht
-
Richtlijn (EU) nr. 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad
Richtlijn 2021/1883 van 20 oktober 2021, die volledig zal moeten zijn omgezet door de lidstaten op 18 november 2023, versoepelt de voorwaarden voor het afleveren van de “Europese blauwe kaart”, verblijfsvergunning voor de onderdanen van derde landen, met een hooggekwalificeerde baan.
“Een aantrekkelijkere en effectievere Uniebrede regeling voor hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen vaststellen […] met snellere procedures, soepelere en inclusievere toelatingscriteria en uitgebreidere rechten, waaronder vlottere mobiliteit binnen de EU”, dat zijn de doelstellingen van Richtlijn (EU) 2021/1883 van 20 oktober 2021 die Richtlijn 2009/50/EG van 25 mei 2009, die de “Europese blauwe kaart” had ingevoerd, intrekt.
De richtlijn legt de Belgische Staat op de houders van de Europese blauwe kaart gelijk te behandelen, zoals bepaald in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ten opzichte van zijn onderdanen.
Overweging 46 van de richtlijn bepaalt het volgende:
Houders van een Europese blauwe kaart moeten gelijk worden behandeld met betrekking tot de takken van sociale zekerheid die zijn vermeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (16). Deze richtlijn strekt niet tot harmonisatie van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaten. Zij is beperkt tot de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake sociale zekerheid op de onderdanen van derde landen die binnen haar toepassingsgebied vallen.
Artikel 16,1.,e) van de richtlijn vermeldt het volgende:
Houders van een Europese blauwe kaart worden op dezelfde manier behandeld als de onderdanen van de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft op het gebied van (…) de takken van de sociale zekerheid als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004.
-
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Artikel 3, 1. a) bepaalt het volgende:
Deze verordening is van toepassing op alle wetgeving betreffende de takken van sociale zekerheid zoals prestaties bij ziekte.
Artikel 3, 3. bepaalt het volgende:
Deze verordening is tevens van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetalingen berustende prestaties, als bedoeld in artikel 70.
-
Ongelijke behandeling tussen de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming in het Europees recht
De integratietegemoetkoming wordt beschouwd als een prestatie bij ziekte in de zin van verordening 883/2004.
De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt beschouwd als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetalingen berustende prestatie.
Aangezien de integratietegemoetkoming wordt beschouwd als een tak van sociale zekerheid in de zin van de verordening, is artikel 16,1.,e) van Richtlijn 2021/1883 van 20 oktober 2021 hierop van toepassing. De integratietegemoetkoming moet dus worden toegekend aan de begunstigden van de richtlijn (houder van de blauwe kaart) en hun gezinsleden.
C. Budgettaire evaluatie
Op basis van het verzoek om advies bedraagt de maximale budgettaire kostenraming:
(144 x 5,2) x 10% x 324,95 x 4 = 97.329,024 EUR (in de veronderstelling dat alle aanvragen voor deze tegemoetkoming zullen worden ingediend op de potentiële datum van inwerkingtreding van het besluit, d.w.z. begin september).
- 144: raming van het aantal blauwe kaarten dat in 2023 in België werd afgeleverd.
- 5,2: gemiddelde van de index voor de gezinssamenstelling in de wereld (buiten Europa).
- 10%: gemiddeld percentage personen met een handicap in de wereld.
- 324,95: gemiddeld bedrag van de integratietegemoetkoming per maand.
4. ADVIES
A. Wat betreft de inhoud van het ontwerpadvies (punt 3,A.)
De NHRPH neemt akte van de inhoud van het ontwerp van koninklijk besluit. Het gaat immers om het omzetten van een Europese richtlijn naar Belgisch recht.
B. Wat betreft de budgettaire evaluatie (punt 3,C.)
De NHRPH stelt vast dat het gemiddeld aantal personen met een handicap in de wereld werd geraamd op 10%. Volgens de Organisatie van de Verenigde Naties wordt het aantal personen met een handicap op meer dan een miljard geraamd, hetzij ongeveer 15% van de wereldbevolking. De NHRPH vraagt zich af of de berekeningen niet moeten worden herzien in functie van dit cijfer.
C. Wat betreft de coherentie van de tekst van artikel 4
De NHRPH heeft meermaals geoordeeld dat de wetgeving en de reglementering inzake de tegemoetkomingen aan personen met een handicap zeer ingewikkeld waren, zowel wat betreft de inhoud als wat betreft de formulering van de teksten.
Artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 en het koninklijk besluit van 17 juli 2006 tot uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap maken hiervan deel uit. De inhoud van artikel 4 van de wet en van het koninklijk besluit van 17 juli 2006 is sterk ingegeven door het internationaal recht, en is dus ambtshalve ingewikkeld. De tekst kan evenwel eenvoudiger worden opgesteld.
Voorbeeld van vereenvoudigde tekst van artikel 4 van de wet:
§ 1. De tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 kunnen enkel toegekend worden aan een persoon die zijn werkelijke verblijfplaats in België heeft en die in het bevolkingsregister is ingeschreven.
§ 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, toepassing van deze wet, onder de door Hem gestelde voorwaarden, uitbreiden tot andere categorieën van personen dan deze beoogd in § 1 die hun werkelijke verblijfplaats in België hebben.
§ 3. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat voor de toepassing van deze wet onder werkelijke verblijfplaats moet worden verstaan.
§ 4. Indien een persoon aan wie een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 werd toegekend niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 1 of § 2, dan wordt zijn recht op deze tegemoetkoming afgeschaft. Wanneer hij opnieuw voldoet aan deze voorwaarden, dan kan hij een nieuwe aanvraag indienen.
§ 5. De Koning kan de wijze bepalen waarop wordt toegezien op de naleving van dit artikel.
De personen met een vreemde nationaliteit die niet zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en die recht hebben op tegemoetkomingen krachtens het internationaal recht zouden in het koninklijk uitvoeringsbesluit vermeld worden.
⇒ De NHRPH stelt voor de opmaak van artikel 4 van de wet zodra mogelijk te herzien.
⇒ Hij herinnert ook aan de noodzaak om de ganse wetgeving inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap snel te herzien en met name in functie van de prioritaire verzoeken van de NHRPH.