Ga naar de inhoud

Advies 2023/03

Advies nr. 2023/03 van het Platform van adviesraden voor personen met een handicap over de Interfederale Strategie Handicap (2022-2030).

Voor de NHRPH, uitgebracht tijdens de plenaire zitting van 20 maart 2023.

Advies op vraag van mevrouw Karine Lalieux, minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Gehandicapten, Armoedebestrijding en Beliris in naam van de IMC Welzijn, Sport, Gezinnen en Handicap op 2 december 2022.

 

1. ADVIES BESTEMD

  • Voor opvolging aan:
    • Mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Personen met een handicap, Armoedebestrijding en Beliris
    • De heer Frank Vandenbroucke, Vice-eersteminister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
    • Mevrouw Sarah Schlitz, Staatssecretaris voor Gendergelijkheid, Gelijke Kansen en Diversiteit
    • Mevrouw Hilde Crevits, Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
    • De heer Bart Somers, Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen
    • Mevrouw Christie Morreale, Viceminister-president van de Waalse Regering en Minister van Werk, Sociale Zaken, Gezondheid en Gelijke Kansen
    • De heer Frédéric Daerden, Viceminister-president van de Franse Gemeenschap en Minister van Begroting, Ambtenarenzaken en Gelijke Kansen
    • De heer Antonios Antoniadis, Viceminister-president van de Duitstalige Gemeenschap en Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken, Ruimtelijke Ordening en Huisvesting
    • De heer Rudi Vervoort, Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk belang
    • De heer Alain Maron, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve democratie
    • Mevrouw Nawal Ben Hamou, Staatssecretaris van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting en Gelijke Kansen.
  • Ter informatie aan:
    • Unia
    • het UNCRPD-coördinatiemechanisme
    • de federale ombudsman.
 

2. ONDERWERP

Naar aanleiding van de internationale dag van personen met een handicap werd op 2 december 2022 de eerste versie van de Interfederale Strategie 2021-2030 voor personen met een handicap opgesteld door de bevoegde ministers en staatssecretarissen van de federale en regionale regeringen.

De Interfederale Strategie moet zorgen voor samenhang tussen de actieplannen en strategieën op alle niveaus en dient bij te dragen aan de uitvoer van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) en de EU-Strategie voor de rechten van personen met een handicap.

Op 2 december 2022 werd het Platform voor de adviesraden voor personen met een handicap om advies gevraagd over deze strategie. De volgende adviesraden hebben effectief meegewerkt :

  • Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH);
  • NOOZO – Vlaamse adviesraad handicap, incl. consultatie van het Platform Handicap en Arbeid;
  • Brusselse Franstalige Adviesraad voor Hulp aan personen en Gezondheid - afdeling Personen met een handicap (Franse Gemeenschapscommissie – COCOF);
  • Waals Agentschap voor Gezondheid, Sociale bescherming, Handicap en Gezinnen – afdeling handicap (AVIQ);
  • Waalse Adviesraad voor Personen met een Handicap (CCWPSH);
  • Brusselse Adviesraad voor Personen met een Handicap (CPH).
 

3. ANALYSE

De Interfederale Strategie is aangenomen als opvolging van een van de aanbevelingen van het UNCRPD-Comité van 2014 (§6). Het doel is een geïntegreerde aanpak van problemen gerelateerd aan de handicapsector op basis van de principes van het UNCRPD.

De geïntegreerde aanpak omvat de actieplannen op het niveau van de federale overheid, de deelstatelijke overheden en ook de Europese handicapstrategie 2021-2030.

De strategie is opgebouwd op basis van de UNCRPD-artikelen en de Belgische bevoegdheidsverdeling. Zo lijken de artikelen die voornamelijk onder één bevoegdheid vallen niet te zijn besproken. De besproken thema’s zijn de volgende:

  • “niets over ons zonder ons” (art. 1-4),
  • gelijkheid (art. 5),
  • vrouwen en kinderen met een handicap (art. 6-7),
  • toegankelijkheid (art. 9),
  • noodsituaties (art. 11),
  • bescherming tegen uitbuiting, geweld en misbruik (art. 16),
  • autonomie, vrijheid, veiligheid en persoonlijke integriteit (art. 19, 22-23),
  • mobiliteit (art. 20),
  • onderwijs (art. 24),
  • gezondheid (art. 10, 25),
  • werk en werkgelegenheid (art. 27),
  • behoorlijke levensstandaard (art. 28),
  • participatie, bewustwording en toegang tot informatie (art. 8, 21, 29),
  • deelname aan het culturele leven, vrijetijdsbesteding en sport (art. 30),
  • statistieken en verzameling van gegevens (art. 31),
  • internationale samenwerking en nationale tenuitvoerlegging (art. 32-33).

Vervolgens wordt per thema de link gelegd tussen de actiepunten opgenomen in de actieplannen op het niveau van de federale overheid, de deelstaten en de EU en wordt er een korte en vrij algemene werkprogramma van de IMC zelf opgesteld.

 

4. ADVIES

A. Verankering Interfederale Strategie

Het Platform van adviesraden is verheugd dat er getracht wordt om te werken aan een transversale aanpak van handicap, niet enkel op vlak van verschillende beleidsdomeinen, maar ook op vlak van de verschillende bevoegdheidsniveaus. Dat is minstens even belangrijk, aangezien het gebrek aan beleidscoördinatie tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus lacunes en grijze zones doet ontstaan waar niemand verantwoording voor aflegt. Dit beleidsinitiatief getuigt van een grondige aanpak van ‘handistreaming’ en ook van de toewijding om de internationale verbintenissen onder het UNCRPD progressief en te goeder trouw te vervullen, zoals vereist onder art. 26 Weens Verdragenverdrag.

In 2019 vroeg het UNCRPD-Comité om een nauwere samenwerking tussen de deelentiteiten en de federale overheid. Om tegemoet te komen aan deze vraag en om als internationale speler te voldoen aan de verplichtingen, moet de Strategie een verplichting vormen voor de toekomstige regeringen.

De Interfederale Strategie moet, liefst deze legislatuur nog, juridisch verankerd worden voor de toekomstige regeringen, al dan niet in soft lawin de vorm van een politiek akkoord (protocol, samenwerkingsovereenkomst, …).

B. Ondervonden hindernissen

De coördinatie van een gemeenschappelijk advies was uitdagend wegens een aantal praktische hindernissen:

  • Niet alle deelstaten konden vertegenwoordigd zijn.
    Het decreet rond de oprichting van de adviesraad van de Duitstalige Gemeenschaptrad pas op 3 januari 2023 in werking, maar de adviesraad moet nog worden geïnstalleerd.
    Verder is de benoemingsprocedure van de adviesraad van de Franse Gemeenschap ook nog niet van start gegaan.
  • Daarenboven, was de Interfederale Strategie op het moment van de aanvraag van het advies nog niet in het Duits vertaald. Nochtans stelt art. 39 §2 Taalwet Bestuurszaken duidelijk dat de betrekkingen met deelstatelijke diensten in de respectievelijke taal dient te gebeuren.

  • De Waalse adviesraad voor personen met een handicap heeft zijn allereerste vergadering pas 15 maart 2023 gehad, wat voor een krappe deadline zorgde bij zijn standpuntbepaling.

  • Het Platform van adviesraden is slechts een informele instantie bedoeld voor uitwisseling van ideeën. Aangezien er geen wettelijke basis is voor het Platform, zijn er ook geen operationele middelen voorzien om een dergelijk grote coördinatie efficiënt te kunnen uitvoeren. Het is evenwel gebleken dat een dergelijk platform noodzakelijk is, omdat de opeenvolgende staatshervormingen juridische lacunes hebben gecreëerd met ongewenste gevolgen voor het beleid. Het feit dat er nu een adviesaanvraag gericht is aan het Platform is een teken van erkenning en politieke validatie van deze noodzaak aan coördinatie.

Om meer regelmatigheid en structuur te hebben, is er nood aan ondersteuning voor de NHRPH die momenteel de vergaderingen van het Platform van adviesraden voorbereidt en zorgt voor de notulen en interpellaties.

C. Inhoud Strategie – Reikwijdte advies

Een andere struikelblok voor coördinatie van de adviezen vormde het feit dat de Interfederale Strategie niet duidelijk aangeeft welke beleidslijnen een interfederale uitdaging vormen.

De Strategie momenteel lijkt te veel op een nevenschikking van acties, want de werkpunten van de IMC zijn vaak vaag en algemeen. Er worden geen onderlinge koppelingen gelegd tussen de actieplannen van de verschillende overheden. Het is ook niet duidelijk hoe de coördinatie zal gebeuren. Waar zal de coördinatie toe dienen? Uniformisering? Bevordering van samenhang? Complementariteit? Welke middelen worden ter beschikking van de IMC gesteld?
Het Platform van adviesraden betreurt dat deze denkoefening binnen de IMC niet grondig genoeg is gebeurd.
Het institutionele landschap van België mag immers geen obstakel vormen voor de levens- en zorgkwaliteit van personen met een handicap. De maatregelen op verschillende niveaus moeten elkaar aanvullen en op elkaar voortbouwen en om dit te verwezenlijken is er behoefte aan efficiënte coördinatie.

Dat betekent dat de interfederale, langetermijnvisie over hoe de ‘samenleving eruit zou moeten zien tegen 2030’ momenteel ontbreekt.

⇒ Daarom moeten eerst de interfederale knelpunten geïdentificeerd worden om te beantwoorden aan de uitdagingen en verwachtingen van het handicapmiddenveld.

⇒ Vervolgens moet er structurele coördinatie opgezet worden die rekening houdt met:

    • Gezamenlijke deadlines voor de nodige wetgevende initiatieven voor een planning van maatregelen en prioriteiten op (middel)lange termijn;
    • Objectieve voortgangsindicatoren en evaluatie ervan om evolutie en doeltreffendheid van de maatregelen te beoordelen;
    • Budgettaire raming van de maatregelen;
    • In lijn met 4 (3) UNCRPD dienen het Platform van adviesraden - of bepaalde concrete werkgroepen - regelmatig betrokken te worden bij de structurele coördinatie tussen de federale overheid en de deelstaten. Niet enkel in de werkgroepen, maar ook bij de plenaire vergaderingen van de IMC en de voorbereidende interkabinettenwerkgroepen.

Inzake de inhoud van de Strategie moet nog worden vermeld dat het jammer is dat er onder bepaalde UNCRPD-artikels heel weinig deelstatelijke acties opgesomd staan voor Wallonië, Brussel en de Duitstalige gemeenschap.

Uit het voorgaande volgt dat het niet mogelijk was om per artikel van het UNCRPD interfederale beleidslijnen te identificeren. Bijgevolg somt het Platform van adviesraden de belangrijkste aandachtspunten op in het advies, zonder exhaustief te zijn. Het niet bespreken van sommige punten is dus een gevolg van tijdstekort om een standpunt te coördineren en mag zeker niet aanzien worden als stilzwijgend toestemmen.

D. Gemeenschappelijk advies

i. Algemene overwegingen:

  • Wat ontbreekt:

    • PRIORITAIR: de link tussen opleiding en tewerkstelling ontbreekt op de agenda van de IMC:
      Op pagina 2 worden zes prioriteiten van de IMC opgesomd. Daar ontbreekt de aanpak van de link tussen opleiding en tewerkstelling. Ook deze kwestie moet HOOGDRINGEND op de agenda van de IMC worden geplaatst (IMC Handicap en/of IMC tewerkstelling en opleiding). Te veel jongvolwassenen met een handicap verlaten het onderwijs zonder een gekwalificeerde opleiding: hun kansen op de algemene arbeidsmarkt zijn vaak beperkt.

      Een concreet voorbeeld van een interfederaal knelpunt: verschillen in het systeem voor studiebekrachtiging en impact op inschakelingsuitkering. Leerlingen die een individueel aangepast curriculum volgen in het gewoon onderwijs moeten langer wachten op de uitkering dan zij die een traject volgen in het buitengewoon onderwijs.

    • PRIORITAIR: de-instutionalisering:
      moet op de werkagenda van de IMC komen. Er is een reorganisatie van het aanbod van zorg en ondersteuning nodig om de personen een reële keuze van levensstijl en keuze van leefomgeving te geven. DIT IS OOK EEN DRINGENDE PRIORITEIT.

    • PRIORITAIR: focus op intermodaliteit in de IMC en de verplichting om assistentie te verzekeren aan alle reizigers met een handicap.

  • Prioriteiten:

    • Deelname van het maatschappelijk middenveld aan de werkgroepen:
      Op pagina 4 wordt de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de werkgroepen van de IMC benadrukt. Het Platform van adviesraden wil onderlijnen dat de adviesraden ook moeten kunnen deelnemen aan de plenaire vergaderingen van de IMC en aan de voorbereidende interkabinettenwerkgroepen. Zo kan de betrokkenheid van het middenveld tijdig verzekerd worden bij de ontwikkeling van het beleid, zoals vereist is onder 4 (3) UNCRPD. Het dient dus te gaan om actieve betrokkenheid, en niet louter om een observatorsrol.

      Daarnaast wil het Platform een oproep doen aan de betrokken ministers om gecoördineerd te werk te gaan bij het uitnodiging van hun respectieve adviesraad ‘handicap’. De adviesraden hopen zo snel mogelijk uitgenodigd te worden.

ii. Art. 1-4 UNCRPD:

  • Prioriteiten:

    • Inzake de uniformisering van de definitie van handicap: dat is een hoogdringende prioriteit. Een verschil in definitie mag niet uitmonden in een ongelijke toegang tot rechten en diensten tussen de deelstaten en de federale overheid. Dat is tevens een van de eisen van het UNCRPD-Comité in 2019: “Ensure that concepts of disability at the federal, regional and community levels are consistent and do not give rise to unequal access to rights and services across the State party.”

      Het Platform dringt aan op de erkenning van de definitie van handicap die voortvloeit uit het UNCRPD. Handicap moet multidisciplinair benaderd worden, rekening houdend met diverse drempels (art. 1 UNCRPD) die ondervonden kunnen worden en die verschillend kunnen zijn voor verschillende handicaps. Ook het UNCRPD-Comité heeft benadrukt dat er een mensenrechtenmodel gevolgd moet worden.

Het Platform van adviesraden benadrukt dat zowel art. 1 UNCRPD als de interpretatie ervan door het als de interpretatie ervan door het als de interpretatie ervan door het Hof van Justitie van de EU de langdurigheid van de beperking onderstrepen. De definitie mag niet worden uitgehold door een te brede interpretatie, waarbij personen met een aandoening van beperkte duur ook als personen met een handicap worden beschouwd.

    • In lijn met 4 (1)(i) UNCRPD is er ook nood aan opleidingen en bewustmakingscampagnes voor professionelen die in aanraking komen met personen met een handicap.

  • Aandachtspunten:

    • Het is belangrijk om ‘uniforme’ definitie van de handicap niet te verwarren met ‘standaard’ evaluatie van de handicap.

      Inzake de uniforme definitie van handicap
      :
      Het Platform vindt eenvormigheid een noodzakelijke stap om de kwaliteit en de continuïteit van zorg en ondersteuning te optimaliseren. Eenvormigheid zorgt ook voor meer "rechtszekerheid" en kan leiden tot een vermindering van screeningsinstrumenten en tot een eventuele (gedeeltelijke) overname van de beoordeling door een andere administratie.

      Inzake de standaardisatie van evaluatie van handicap:

Bij evaluatie is de redenering niet dezelfde en zijn er bedenkingen waarmee rekening moet worden gehouden. Het Platform is van mening dat bij de beoordeling van de handicap altijd rekening moet worden gehouden met de finaliteit (doel) van de uitkering.
Het in aanmerking komen voor een bepaalde tegemoetkoming heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat men ook kwalificeert voor een andere. De finaliteit van de tegemoetkomingen vraagt bijgevolg om verschillende evaluatie-instrumenten om de correcte beoordeling te kunnen maken in het licht van de nagestreefde doelstellingen.

Bovendien moet bij de beoordeling ook rekening worden gehouden met handicapdiversiteit en dus de verschillende drempels die een persoon kan ondervinden (art. 1 UNCRPD). Onzichtbare handicaps, doofblinden, zeldzame aandoeningen mogen niet over het hoofd gezien worden.

Ten slotte moet aan elk evaluatie-instrument een volledige en bruikbare databank zijn gekoppeld, en deze databanken moeten verbonden zijn. Gegevensuitwisseling is cruciaal om automatische identificatie van rechthebbenden mogelijk te maken. Daarnaast zal gegevensuitwisseling de toegang van burgers tot hun rechten verbeteren en de ‘non take-up’ helpen bestrijden. Dit zal ook de administratieve last verminderen en de systemen begrijpelijker maken voor de burgers.

In het verlengde van het laatste punt rond de automatisering van rechten: het systeem van automatisering staat of valt met het bezit van actuele en kwalitatieve gegevens, bv. rond het roerend en onroerend vermogen van burgers. Verder kan de automatisering enkel efficiënt zijn indien deze administratief vereenvoudigd wordt op vlak van datakoppeling en uitwisseling van gegevens.

Ook bij de automatisering moet er rekening gehouden worden met de verschillende finaliteit van de diverse tegemoetkomingen.

Er moeten voldoende middelen vrijgemaakt worden voor de effectieve rechtentoekenning.

Er moeten instrumenten opgezet worden voor de monitoring van non-take up, zowel qua omvang als het profiel van personen die hun rechten niet opnemen.

Er moet een mogelijkheid blijven bestaan om zelf een dossier op te starten en een mogelijkheid op een individuele beoordeling. Dat ligt in lijn met de vereiste onder 22 (1) GDPR.

    • Inzake BELRAI als standaardmethode:
      Het Platform van adviesraden wijst op de inherente beperkingen van BELRAI die enkel de zorglast meet en niet het verlies aan zelfredzaamheid. De finaliteit (het meten van zorgnoden) verschilt dus van de doelstelling van rechtentoekenning inzake het verlies aan zelfredzaamheid. Daarom verzoekt het Platform uitdrukkelijk om de BELRAI niet als te gebruiken bij de standaardisering van de beoordeling van handicaps.

      Te veel personen met een handicap lopen het risico om via BELRAI uit de boot te vallen. Het kan nooit de bedoeling zijn om rechten kwijt te raken na een nadelige BELRAI-evaluatie, want dat zou ingaan tegen het standstill-beginsel van art. 23 GW.

    • Erkenningsprocedure:
      Het is belangrijk om de erkenningsprocedure, inclusief diagnostisch onderzoek, vlot en snel te laten verlopen, aangezien de zorgnoden gedurende het erkenningsproces niet gedekt worden door tegemoetkomingen en/of ondersteuning.
      Gezien de lange wachtlijsten bij diagnostische centra, kunnen meer begoede gezinnen zich tot privé-diagnostiek wenden, maar dat is zeker niet mogelijk voor iedereen…

iii. Art. 5 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • Focus op interregionale mobiliteit en toegang tot hulpmiddelen:
      Bijvoorbeeld: iemand die woont in Brussel en werkt/studeert in Vlaanderen.
      Indien deze ingeschreven is bij het VAPH, weigert het Brussels gewest hulpmiddelen op de woonplaats te verlenen en kan deze enkel toegang tot hulpmiddelen op de werk- of studieplaats krijgen via het VAPH.
      Indien deze ingeschreven is bij de Phare, heeft de persoon toegang tot hulpmiddelen thuis, maar niet tot deze op de werk- of studieplaats in Vlaanderen.

      Het is nodig dit probleem interfederaal te bekijken zowel wat betreft hulpmiddelen op de studieplaats als op het werk.

  • Prioriteiten: 
    • Discriminatie 65-plussers:
      Het werkprogramma van IMC moet absoluut de discriminatie van 65-plussers bij de toegang tot hulpmiddelen aanpakken.
      Er is ondertussen ook een arrest van het Grondwettelijk Hof (arrest 29/2022) dat duidelijk maakt dat hetgeen ertoe doet de nood aan hulpmiddelen ten gevolge van de handicap is. Gezien art. 26, § 2, 2° Bijzondere Wet op het Grondwettelijk Hof en het rechtszekerheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur, moet deze discriminatie dringend aangepakt worden.

    • Er moeten actieplannen opgesteld worden die discriminatie en stigmatisering bestrijden op verschillende domeinen: tewerkstelling, huisvesting (instellingen, zelfstandig wonen), discriminatie van ouders van kinderen met een handicap, van personen met een handicap in armoede, van gezinnen waarvan meerdere gezinsleden een handicap of chronische ziekte hebben, …

    • Er is nood aan bewustmakingscampagnes tegen ableïsme/validisme.

    • Ouders van kinderen met een handicap mogen geen nadeel ondervinden op vlak van sociale zekerheid. Dat is tevens één van de eisen van het UNCRPD-Comité: “Provide support for parents of children with disabilities, (…), who often leave their jobs to care for their children.”
      Bijvoorbeeld: een ouder die genoodzaakt is te stoppen met werken om zorg te dragen voor zijn/haar kind, moet op het netwerk van de sociale zekerheid kunnen terugvallen.
      Zie voor meer voorbeelden: Positienota Mantelzorg van de NHRPH.

iv. Art. 6-7 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • PRIORITAIR: de-institutionalisering van kinderen:
      Dit moet niet louter een doelstelling van de IMC zijn, maar ook effectief op het werkprogramma komen. Hier gaat het immers niet enkel om het recht op autonoom leven, maar ook om het recht om in een gezin op te groeien zoals vastgesteld in art. 9 IVRK.

Kinderen met een handicap onafhankelijker maken in hun levenskeuzes is heel belangrijk. Er wordt verwacht dat zij op gelijke voet in de samenleving kunnen leven. Daarom moeten inspanningen worden geleverd om hen zelfstandigheid aan te leren en hen te ondersteunen bij het bereiken daarvan. En dit van zo jongs mogelijke leeftijd. Ook het UNCRPD-Comité haalde reeds in 2019 aan dat er nood is aan toegang tot vroege interventies en inclusieve diensten: “(…) respect for the right of children with disabilities to family life, including (…) access to early intervention and other inclusive services.
Inclusief betekent dat de maatregelen aangepast zijn aan de behoeften van de kinderen om deze in staat te stellen bij hun familie te blijven, naar school te gaan, vrijetijdsactiviteiten te hebben etc. In dat verband wijst het Platform van adviesraden ook op de plicht onder art. 6 (2) IVRK om maximaal in te zetten op de ontwikkeling van het kind.

    • Alomvattend statuut voor de mantelzorgers verzekeren.
      Dit moet ook aangepakt worden door de IMC. Ondersteuning van mantelzorgers hoort bij de steun van personen met een handicap, zeker gezien de lange wachtlijsten voor het persoonsvolgend budget. De overheid vervult haar ondersteuningsplicht niet door deze louter af te schuiven op de mantelzorgers. Mantelzorgers moeten deftig ondersteund worden: betere financiële vergoedingen, meer zorgverlof, optie om terug te vallen op de sociale zekerheid. Zie positienota NHRPH.

  • Prioriteiten:

    • Vrouwen met een handicap staan dan wel op het werkprogramma van de IMC, maar het agendapunt is onvoldoende concreet uitgewerkt.

      Er zijn meerdere kwesties die dringend aangepakt dienen te worden: gedwongen sterilisatie, gynaecologisch geweld, situatie van vrouwen met een handicap in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.

v. Art. 9 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • Informatie en communicatie: er wordt in de doelstellingen gesproken over toegankelijkheid van gebouwen, producten, diensten en digitale inhoud, maar daar moet systematisch ook informatie en communicatie aan toegevoegd worden.
      Zo is het belangrijk te onderstrepen dat gebarentaal erkend is als taal door de 3 Gemeenschappen!

    • Belgische Bureau voor Normalisatie – Inter en CAWaB:
      Binnen de NBN is er geen expert op vlak van toegankelijkheid. Daarbij is noch de NHRPH, noch het BDF ooit bevraagd geweest in het kader van de normalisatiewerkzaamheden rond de EAA. Nochtans moet in lijn met het UNCRPD de deelname van personen met een handicap aan het normalisatieproces met alle beschikbare middelen worden bevorderd. Dit staat ook in de EU-Standaardisatieverordening.
      Bijgevolg wil het Platform van adviesraden Inter en CAWaB betrokken zien bij de werkzaamheden van het NBN. Toegankelijkheid moet uiteindelijk een criterium worden om toegang te mogen krijgen tot de markt, zoals veiligheid er ook een is.

  • Prioriteiten:

    • De doelstelling ‘bewustmaking rond belang toegankelijkheid’ volstaat niet. Er is nood aan meetbare doelstellingen. Neem voorbeeld aan de Europese Commissie die zich heeft voorgenomen om haar eigen gebouwen tegen 2030 volledig conform EU-toegankelijkheidsnormen te maken, met een concrete deadline.

    • Uniformisering van de toegankelijkheidsnormen:
      Er is nood aan afstemming en effectieve handhaving van toegankelijkheidsnormen.

Voor die afstemming kan gedacht worden aan samenwerkingen tussen Inter, CAWaB en de verschillende overheden. Toegankelijkheid moet immers een criterium worden met een even hoge prioriteit als duurzaamheid of veiligheid.

Momenteel wordt er sterk ingezet op de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Bij al deze verbouwingen zouden ook de toegankelijkheidsbarrières moeten worden weggewerkt (op een gecoördineerde manier). Dat is tevens een aanbeveling van de Europese Commissie. In dat verband is er in Vlaanderen bijvoorbeeld reeds een akkoord over de krijtlijnen rond de aanpassing van het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 om de toegankelijkheid van een groot aantal nieuwbouwwerken en renovaties van publiek toegankelijke gebouwen verplicht te stellen. Een ander voorbeeld dat op een gecoördineerde manier in andere regio’s zou moeten worden overgenomen is bv. de opname van ‘integrale toegankelijkheid’ als duurzaamheidscriterium in door regio’s gesubsidieerde projecten, naar voorbeeld van het VIPA in Vlaanderen.

De belangrijke infrastructuur die aangepakt moet worden omvat ten minste de overheidsgebouwen, private nutsbedrijven en ziekenhuizen. In verband met de ziekenhuizen is er coördinatie vereist niet enkel inzake infrastructuur, maar ook inzake: financiering van personeel, het scheppen van duidelijkheid rond de vergoeding van gebarentolken in ziekenhuizen, kwaliteitsvolle opvang van personen met een handicap tijdens een consultatie EN bij een hospitalisatie, ondersteunende diensten in ziekenhuizen. De toegang tot zorg hangt ook af van de bereikbaarheid van kleinere gezondheidscentra en apotheken.

Wat betreft handhaving, het UNCRPD-Comité stelt duidelijk: “Impose sanctions, including financial sanctions, for non-compliance with accessibility standards.”

    • Deskundigheid rond toegankelijkheid:
      Als doelstelling staat vermeld dat er gewerkt zal worden aan een expertisecentrum toegankelijkheid. het Platform van adviesraden vraagt zich af of er nood is aan een dergelijk centrum, aangezien er reeds deskundigheid beschikbaar is bij Inter en CAWaB. Deze instanties moeten erkend en gefinancierd

      De adviezen van Inter en CAWaB (via 6 erkende leden van de dienst toegankelijkheid in Wallonië en Brussel) zouden dan ook dwingend van aard moeten zijn, zodat afwijkingen gemotiveerd dienen te worden.

      Daarnaast kan er gedacht worden aan de uitrol van accreditaties en opleidingen voor ervaringsdeskundigen en hun eventuele betrokkenheid bij beleidskwesties en/of bij de expertisecentra Inter en CAWaB. Zo zouden zij betrokken kunnen worden bij de beoordeling van de toegankelijkheid van overheidswebsites en -applicaties, toegankelijkheid van andere infrastructuur zoals gebouwen, wegen, … Ook bij ontwikkeling van opleidingen rond toegankelijkheid zouden ervaringsdeskundigen betrokken kunnen worden.
      Het Platform van adviesraden benadrukt wel dat ook de ervaringsdeskundigen voldoende ‘technische deskundigheid’ dienen te bezitten.

    • Opleidingen van professionals – toegankelijkheid/inclusie:
      Eerst en vooral is de aanbeveling van het UNCRPD-Comité belangrijk. Het UNCRPD-Comité beveelt aan om training rond ‘universal design’ onderdeel te maken van verplichte curricula voor professionals zoals architecten, ontwerpers, ingenieurs en programmeurs.

Daarnaast zou in de ‘medische curricula’ en bijscholing meer aandacht besteed mogen worden aan de inclusie van personen met een handicap: onzichtbare handicaps, verstandelijke handicap etc. Extra aandacht moet besteed worden aan personen met een verstandelijke handicap, en dit om stigmatisering en vooroordelen te voorkomen. Zie punt xi rond art. 25 UNCRPD.

    • Het platform van adviesraden wil nogmaals onderstrepen dat de minimalistische omzetting van de EAA te betreuren is. Het Platform van adviesraden wil aandringen op een zo strikt mogelijke interpretatie van de ‘onevenredige belasting’, aangezien een brede interpretatie het begrip ‘op voet van gelijkheid toegang hebben tot…’ in de zin van art. 9 UNCRPD helemaal uitholt. Daarnaast moet elke uitzondering ook gecontroleerd te worden (zie ook overweging 64 EAA).

    • De adviesraden onderstrepen dat personen met een handicap in het bijzonder worden geconfronteerd met digitale uitsluiting. . . Zie de positienota van de NHRPH.

      De overheid moet daarom inzetten op een beleid dat de toegang tot websites en applicaties (apps) garandeert. De ontwikkeling van gebruiksvriendelijke en toegankelijke digitale toepassingen is essentieel voor digitale inclusie. Daarnaast is er nood aan een beleid dat inzet op het ontwikkelen van vaardigheden, maar ook ondersteuning om online risico’s te ondervangen. Het Platform van adviesraden gelooft in de mogelijkheden van digitalisering, maar benadrukt ook de blijvende nood aan niet-digitale dienstverlening. Deze nood wordt ook erkend door het Europees Parlement in zijn resolutie van 15 maart 2023. Het recht op een analoog of menselijk alternatief moet wettelijk verankerd worden wat betreft openbare diensten.

    • Toegankelijkheid van de media:
      Het Platform van adviesraden is er zich van bewust dat dit een Gemeenschapsmaterie is die ook door de Audio Visual Media Services Directive geregeld wordt. Waarschijnlijk doelt het IMC met dit werkpunt op het afstemmen van toegankelijkheidsnormen.

      Naast toegankelijkheidsnormen zijn er evenwel ook technische kwesties die opgelost moeten worden om meer toegankelijkheidsopties te waarborgen. Technische kwesties, waarbij de oorzaak van het probleem dus ligt bij de handelaars/distributeurs. De EAA verplicht distributeurs pas vanaf 2025 om rekening te houden met toegankelijkheidsnormen. Interfederale samenwerking zou dit kunnen versnellen. Dit ligt in lijn met de verplichtingen van België onder artikel 7 (1) AVMSD om voortdurend en in toenemende mate te zorgen voor toegankelijkere mediadiensten.

      Als voorbeeld van de nood aan samenwerking: digitale decoders maken momenteel de uitrol van ‘clean audio’ niet direct mogelijk. Zie advies van NOOZO (bijlage 2). Aangezien digitale decoders in heel België beschikbaar zijn, is er nood aan samenwerking.

  • Aandachtspunten:

    • Er moet te allen tijde rekening te gehouden worden met de diversiteit aan handicaps. Het gaat niet enkel om personen met een fysieke handicap, maar ook blinde en slechtziende personen, dove en slechthorende personen, personen met een verstandelijke handicap etc.

      Zo moet er gedacht worden aan makkelijk begrijpbare bewegwijzering in stations en voor publiek toegankelijke gebouwen (die ook uniform moet zijn voor het hele land), audio-informatie (signalen en afkondigingen) etc.

    • Updates digitale hulpmiddelen :
      Overeenkomstig de EU Sales of Goods Directive 2019/771 zijn updates een van de conformiteitscriteria die in de verkoopovereenkomst besproken moeten worden. Veel leveranciers van hulpmiddelen voor personen met een handicap weigeren echter updates te bespreken in hun voorwaarden (in hoeverre een update vereist is voor de functionaliteit, continu aankoop, termijn waarbij men verplicht is updates te voorzien, …). In Vlaanderen menen zij dat het VAPH het toch terugbetaalt.
      Dit is niet correct, aangezien alleen de toegang tot het VAPH al beperkt is qua leeftijd (tot 65 jaar oud).
      Er moet meer controle komen op de naleving van deze belangrijke consumentenrechten (enorm van belang voor bv. blinde personen). De FOD Economie moet dit absoluut bespreken met regionale agentschappen voor personen met een handicap.

vi. Art. 11 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • PRIORITAIR – evacuatie- en hulpplannen: de doelstelling vermeldt enkel de actualisering van de noodplannen, maar niet van evacuatie- en hulpplannen. Er is een dringende behoefte aan realisatie en coördinatie van deze plannen op interfederaal niveau.

  • Aandachtspunten:

    • Er moet voor vertolking in de ruimste zin van het woord worden gezorgd om aan alle specifieke behoeften van de al mogelijke handicaps te voldoen.

    • De besluiten tijdens de COVID-crisis hebben ‘in naam van de bescherming van de kwetsbare groepen’ geleid tot rampzalige gevolgen voor de betrokkenen en hun familie: isolement. Dit terwijl er duidelijk een recht op keuzevrijheid, eerbiediging voor privé- en gezinsleven bestaat (art. 3, 22 en 23 UNCRPD; art. 8 EVRM). Tehuizen en instellingen moeten veilige ‘ontmoetingsplekken’ kunnen bieden. 

vii. Art. 16 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • Er moet meer focus liggen op tekortkomingen bij zorg en ondersteuning. Er bestaan regulerende mechanismen (register waarin de kwaliteit van de diensten wordt beoordeeld, klachten over geweld, de follow-up daarvan en de hulp aan slachtoffers worden geregistreerd, ...), maar de bestaande klachtenregeling is te weinig gekend en de transparantie van de follow-up van klachten is onvoldoende.

Bijgevolg is er behoefte aan een systeem dat persoonlijke ‘tegenmaatregelen’ (zoals uit de instelling gezet worden) vermijdt. Een voorstel is om een toegankelijk meldpunt te maken, waar onder meer gebruik gemaakt wordt van easy-to-read. Verder dient het meldpunt neutraal te zijn, dat wil zeggen zonder tussenkomst van het management van de instelling om een gevoel van veiligheid te geven aan de burgers met klachten. Tot slot dient het meldpunt de bevoegdheid en de verplichting te hebben om individuele gevallen op te volgen

Er is een reële behoefte aan rapportage, follow-up van klachten en vooral concrete controle/toezicht op de instellingen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar vrouwen en meisjes met een handicap. Een samenwerking tussen de deelstaten in dat verband is aangeraden.

    • Er moet opgetreden worden tegen gynaecologisch geweld tegen vrouwen met een handicap. Graag maakt het Platform van adviesraden gebruik van deze gelegenheid om de overheid op te roepen sterk op te treden in de Raad van de EU bij de bespreking van de Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Er moet een duidelijk verbod komen op gedwongen sterilisatie.

  • Aandachtspunten:

    • Uit onderzoek blijkt dat een op de twee vrouwen met een handicap te maken heeft gehad met moreel, fysiek of seksueel geweld. Deze kwetsbaarheid moet duidelijk in acht genomen worden bij het opstellen van protocollen over vroegtijdige opsporing van geweld.

viii. Art. 19 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • Samenwerkingsovereenkomsten vrij verkeer personen met een handicap:
      De samenwerkingsovereenkomst inzake het vrije verkeer van personen met een handicap tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap is niet doeltreffend.
      Er ontbreekt een samenwerkingsovereenkomst tussen de Franse Gemeenschap en Vlaanderen.
      Het Platform van de adviesraden beveelt één interfederale samenwerkingsovereenkomst aan.

    • Opnieuw: alomvattend statuut voor de mantelzorgers:
      Het Platform van adviesraden herhaalt dat adequate ondersteuning van mantelzorgers deel uitmaakt van de ondersteuning van personen met een handicap en er geenszins een alternatief voor is. Zeker in situaties waarin de overheid niet voldoet aan haar ondersteuningsplicht en waar zorg en ondersteuning onvoldoende is, te ver weg is of niet bestaat (bv. door te lange wachtlijsten). In deze gevallen zijn de mantelzorgers genoodzaakt in te springen. Met andere woorden: de keuze voor de opname van zorgtaken is in deze gevallen niet ‘vrijwillig’, want de ondersteuning van personen met een handicap ontbreekt gewoon. De overheid moet haar ondersteuningsplicht aan personen met een handicap vervullen. Zie positienota NHRPH.

    • Er zijn geregeld problemen bij het bepalen van de bevoegde instantie:
      Voorbeeld: jongeren in complexe situaties – de administraties van gezondheidszorg en jeugdzorg verwijzen vaak onderling naar elkaar, zonder dat duidelijk is wie bevoegd is. Er is een betere coördinatie nodig en er moeten partnerschappen ontwikkeld worden.

      Ook voor volwassenen in complexe situaties moet er een gespecialiseerd aanbod ontwikkeld worden door middel van samenwerking tussen betrokken sectoren. 

Voorbeeld: te weinig oplossingen voor personen met autisme – er is een gecoördineerd aanbod nodig voor heel het traject: opvang, huisvesting, revalidatie, respijtzorg, onderwijs etc. Ook in de opleiding van toekomstige professionals (artsen, opvoeders, maatschappelijke werkers, psychologen…) moet er aandacht zijn voor de specifieke behoeften van mensen met een zorgnood.

  • Prioriteiten:

Het Platform van adviesraden wijst op de ontoereikende doelstellingen onder art. 19 UNCRPD.
Het inzetten op ‘verspreiden van informatie over alternatieven’ schiet tekort, aangezien er te weinig mogelijkheden bestaan om zelfstandig te leven. Zelfstandig leven betekent dat personen met een handicap over de nodige middelen beschikken om controle over hun eigen leven te hebben: ze kiezen zelf en nemen zelf beslissingen over waar, met wie en hoe ze wonen, over hun leven, over hun dagelijkse activiteit en over hun levensstijl.
Dit valt onder het recht op autonomie en keuzevrijheid in de gemeenschap (art. 3 (1) UNCRPD). Er kan niet gesproken worden over een keuzevrijheid indien er geen keuze mogelijk is omdat initiatieven die losstaan van gespecialiseerde en institutionele oplossingen ontbreken. Ook in de EU-Strategie inzake rechten van personen met een handicap 2021-2030 wordt aangekaart dat er momenteel geen politieke planning lijkt te zijn om te investeren in passende lokale gemeenschapsdiensten, toegankelijke huisvesting en technische hulpmiddelen, brede beschikbaarheid van ondersteuning voor gezinnen en persoonlijke bijstand, ook op het gebied van geestelijke gezondheid.

Er zijn NU mogelijkheden en ondersteuning nodig om te voorkomen dat de huidige jongeren in voorzieningen terechtkomen. 

Aldus zou er ALLEREERST ingezet moeten worden op de ontwikkeling en financiering van mogelijkheden om zelfstandig te wonen. Er is op korte termijn nood aan een strategisch plan en actieplan met doeltreffende en passende maatregelen die garanderen dat personen met een handicap echt vrij kunnen kiezen waar en met wie ze wonen. Ze mogen daarbij niet worden verplicht om in een bepaalde leefstructuur te leven. Monitoring van het de-institutionaliseringsproces is cruciaal.

De keuzemogelijkheden moeten ook financieel toegankelijk zijn voor de personen met een handicap.

Ook binnen de voorzieningen moet dringend rekening worden gehouden met het recht op keuzevrijheid en het recht op een privé-leven.

      • Personen met een handicap moeten zelf kunnen kiezen en beslissen over hun leefomgeving: hoe en met wie men woont. Iedereen moet immers kunnen genieten van een intiem en privéleven.
      • Personen met een handicap moeten zelf hun levensstijl en dagelijkse activiteiten kunnen bepalen. De eisen van de instellingen mogen niet voorgaan op de persoonlijke behoeften van de bewoners.
      • Instellingen moeten innovatieve, alternatieve projecten kunnen lanceren die inspelen op autonomie en activiteiten aanmoedigen die de bewoners betrekken bij hun dagelijks leven (onderhoud, koken…).
        Het Platform van adviesraden wil dat de Gemeenschappen een gemeenschappelijke oproep doen aan de instellingen om dit te verwezenlijken.
      • Ook dient er aandacht besteed te worden aan de verwachte ‘goede praktijken rond de-institutionalisering’ van de Europese Commissie (eind 2023).

De transformatie van voorzieningen kan niet het einddoel van de-institutionalisering betekenen. Een transformatie van grootschalige naar meer kleinschalige collectieve voorzieningen of satellietstructuren van bestaande voorzieningen die eruit zien als individuele woningen maar van institutionele structuren afhangen, is geen de-institutionalisering. Bijgevolg dringt het Platform nogmaals aan op het respect voor het recht op keuzevrijheid en de ontwikkeling van alternatieven voor institutionele oplossingen. 

Aangezien de bevoegdheden die relevant zijn voor de assistentie en zorg versnipperd zijn over de verschillende overheden, is hier absoluut coördinatie nodig om (financieel) toegankelijke oplossingen voor zelfstandig wonen te scheppen.

  • Aandachtspunten:

    • Interfederale werkgroep nodig rond de-instutionalisering.

    • Standaardisering van de criteria voor aangepaste woningen: het Platform voor adviesraden vraagt de toepassing van de principes van het ‘universal design’ en voor de betaalbaarheid van woningen.

    • Het Platform van adviesraden ziet geen spoor van een eventuele heroriëntering van EU-fondsen.

    • Het Platform van adviesraden vindt niets in de actieplannen over personen met grote zorgnoden, noch over de concrete situaties van de oudere personen met een handicap.

ix. Art. 20 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • PRIORITAIR: Focus op intermodaliteit en verplaatsing tussen de deelstaten:
      De keten van toegankelijkheid moet verzekerd blijven zonder onderbrekingen. Assistentie moet niet enkel bij de NMBS verzekerd worden, maar ook bij de overstap tussen de trein en een bus, tram, metro, … En ook bij overstappen van bv. De Lijn op de TEC, of van ‘Dienst Aangepast Vervoer’ naar openbaar vervoer.

      Extra aandacht moet besteed worden aan interregionaal schoolvervoer.

      Los van het huidige gebrek aan assistentie is er ook nood aan voldoende informatie zodat personen met een handicap zich kunnen voorbereiden op een goede overstap. Zie advies van het European Disability Forum waarin het recht op assistentie bij het openbaar vervoer wordt benadrukt.

    • Ook de ‘financiële’ toegankelijkheid van vervoer mag niet worden vergeten.

    • Focus op obstakels zoals laadkabels van elektrische wagens en elektrische steps. Het zou goed zijn mocht er regelgeving bestaan rond de plaatsing van dergelijke hindernissen op voetpaden. Dit is een kwestie van veiligheid voor bv. personen met een visuele handicap.

    • In het verlengde hiervan zijn er aanpassingen in de Wegcode nodig voor een betere toegankelijkheid en veiligheid van voetpaden en oversteekplaatsen, in het bijzonder voor personen met een handicap.
      De NHRPH bracht hierover een aantal aanbevelingen uit. Geen enkele van deze aanbevelingen is terug te vinden in het Federaal Actieplan Handicap en in de Interfederale Strategie Handicap. Zie bijvoorbeeld advies 2021/39 inzake verkeersveiligheid.
    • Daarnaast is het ook belangrijk om te letten op het feit dat rateltikkers belangrijk blijven voor personen met een visuele handicap om zich te oriënteren tijdens het oversteken. Technologische ontwikkelingen (apps) bieden kansen, maar ontslaan de overheid niet van de opdracht om de verkeersinfrastructuur toegankelijk te maken.

  • Prioriteit:

    • “Verbeteren van de toegankelijkheid van de infrastructuur” – is een niet meetbare doelstelling en aldus ontoereikend. Het UNCRPD-Comité was duidelijk: “Make all public transport systems and urban and rural infrastructure accessible to all persons with disabilities, and indicate specific actions with a clear time frame, measurable baselines and indicators.”

Zich onafhankelijk kunnen verplaatsen heeft is een basisvoorwaarde van autonomie, het gevoel van vrijheid, maar een toegangspoort tot bijvoorbeeld de arbeidsmarkt. 

  • Aandachtspunten:

    • De parkeerkaart voor personen met een handicap is een universeel Een systeem waarbij de gebruiker van de kaart zich nogmaals moet registreren komt niet overeen met het universele karakter van de kaart. De parkeerkaart heeft een Europees karakter. Een bijkomend registratiesysteem bemoeilijkt het voor toeristen om hun kaart vlot te gebruiken.
    • Afstemming scan car-regels, uniformiteit regels rond gratis parkeren en assistentiehonden” – afstemming alleen is onvoldoende. Er moet interoperabiliteit zijn (denk maar aan de wisselwerking tussen scan cars, voorbehouden parkeerplaatsen, rijbewijs met punten, vrijwilligers die een persoon met een handicap vervoeren, …).
      Daarnaast is er duidelijke informatie naar de bevolking toe vereist. Het is één ding dat het moeilijk is om coherentie te scheppen, maar het is onbegrijpelijk dat er niet duidelijk gecommuniceerd wordt.
    • De IMC moet zich buigen over de nieuwe mobiliteitsmaatregelen zoals LEZ, zones met beperkte toegang, kilometerheffing etc. Er moet worden vermeden dat personen met de verplaatsingen van personen met een handicap extra belast worden. De ‘afwijkingen’ voor personen met een handicap moeten gecoördineerd worden.

    • Iedereen heeft recht om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Het is goed dat een herziening van de toegang van mobiliteitshulpmiddelen op het werkprogramma staat.

x. Art. 24 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • PRIORITAIR: inclusief onderwijs:
      Het Platform van adviesraden herinnert eraan dat de inclusie van kinderen met een handicap in het reguliere onderwijs sterk bijdraagt tot inclusie op lange termijn. Aldus kan men niet ‘het bestaan van buitengewoon onderwijs’ blijven gebruiken als een excuus voor het uitstellen van inclusief onderwijs.

Inclusief onderwijs zal ook niet vanzelf ontstaan bij aanname van wettelijke bepalingen daarover; het moet worden georganiseerd. Om meer leerlingen les te laten volgen via inclusief onderwijs is beleidsambitie nodig en een stappenplan met concrete en meetbare doelstellingen. Daarbij dient aandacht besteed te worden aan urgentie, een coherente visie op inclusie en de juiste inzet van middelen en competenties.

Er is meer nodig dan bijscholing van leerkrachten om regulier onderwijs inclusief te maken. Er is nood aan een aanbod van revalidatie, logopedie en dagdagelijkse (menselijke) ondersteuning in het gewoon onderwijs. Ook het UNCRPD-Comité stelde dat er nood is aan meer mankracht om individuele begeleiding van leerlingen met een handicap mogelijk te maken: “[there should be measures that provide for] (…) human resources available to provide individualized support for students with disabilities.“

Veel inspiratie kan opgedaan worden uit de Toolkit voor de inclusie van kinderen, blz. 101 en volgende: niet enkel staan er zeer duidelijke aanbevelingen in, maar ook beleidsvoorbeelden uit andere lidstaten (o.a. buurlanden Nederland en Luxemburg worden vernoemd).

    • Om de link met 19 UNCRPD te leggen, moeten de onderwijsmodellen kinderen met een handicap ook autonoom leren zijn en - waar mogelijk - in staat stellen hun eigen levenskeuzes te maken. Hier ligt het belang van het toevoegen van voorschools onderwijs (zoals kleuteronderwijs) aan de inclusiedoelstellingen.

    • Verder moet ook het probleem aangepakt worden dat een groot aantal gezinnen niet wonen in de gemeenschap waar hun kinderen les krijgen, waardoor sommige kinderen niet in aanmerking komen voor ondersteuning op school of in hun woonplaats. Op dat vlak is dringend coördinatie en samenwerking nodig.

    • Het Platform van adviesraden vraagt aandacht voor de invulling van inclusief onderwijs voor gebarentaalgebruikers: tweetalig onderwijs geldt als inclusief onderwijs.

    • Om de link met 27 UNCRPD te leggen, zijn er meer opleidingen/vormingen nodig die leiden tot relevante kwalificaties voor de open arbeidsmarkt.

  • Prioriteit:

    • Inclusief onderwijs moet vertrekken van een toegankelijke leeromgeving. het Platform van adviesraden verwacht dat de opleiding van leerkrachten onder meer inhoudt dat deze aan de slag leren gaan met het universeel ontwerp (universal design for learning – UDL).

  • Aandachtspunten:

    • Er is nood aan een transformatieplan met duidelijke deadlines, evaluatie-indicatoren en budgetramingen. Daarbij is er coördinatie nodig zodat ‘inclusie’ op eenzelfde manier geïnterpreteerd wordt en aan dezelfde basisvoorwaarden voldoet.

    • Er is nood aan nieuwe regelgeving over de weg naar een meer inclusieve leraarskamer en inclusief HR-beleid. De huidige regelgeving biedt te weinig ruimte voor re-integratie van leerkrachten. Struikelblok blijft de regeling van ziektedagen die geen maatwerk mogelijk maken.

    • Het werkprogramma behandelt ook de opleidingen in gebarentaal. Het Platform van adviesraden vraagt daarbij ook aandacht voor de hindernissen waar ouders van dove kinderen tegenaan stoten. Ze vinden weinig ondersteuning om een cursus gebarentaal te volgen.

    • Er moet rekening gehouden worden met de overgangsperioden tussen de verschillende levensfasen (kindertijd, adolescentie, volwassenheid, ouder worden).

    • De diensten voor leerlingenbegeleiding (voor bepaalde groepen: verstandelijke handicap, autisme, polyhandicap, onzichtbare handicap, …) zijn onvoldoende geïntegreerd in de territoriale polen. De samenwerking met de Federatie Wallonië-Brussel ontbreekt op dit gebied.

xi. Art. 25 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • Binnen de doelstelling ‘verhoogd aanbod van dienstverlening’, moet er bijzondere aandacht besteed worden aan het waarborgen van autonomie bij personen met een handicap die persoonlijke begeleiding nodig hebben. Deze begeleiding moet ook ’s avonds en in het weekend mogelijk zijn. Aldus is er misschien een nood om nieuwe hulpverleningsberoepen te ontwikkelen.

      In Vlaanderen kan men onder het persoonsvolgend budget zelf een functiekader opstellen voor de persoonlijke assistent, maar er zijn lange wachtlijsten om het budget te ontvangen. Gezinszorg in Vlaanderen is dan weer gekenmerkt door knelpunten zoals: weinig keuze over wie er langskomt, wanneer en voor welke taken…

      In Brussel en Wallonië is dergelijke begeleiding beperkt tot bestaande gezinsondersteuning en thuiszorg (met vergelijkbare knelpunten als in Vlaanderen). Deze diensten zijn dus niet gesubsidieerd om bredere taken uit te voeren die de noden van personen met een handicap zouden kunnen dekken.

      Het Platform dringt aan om hier gecoördineerd te werk te gaan, zodat er eenzelfde aanbod mogelijk is over heel België, maar ook omdat het RIZIV er (mogelijk) bij betrokken is.

    • Verder is er bijzondere aandacht nodig voor ouders van kinderen met autisme. De bestaande ‘respijtformule’ is onvoldoende en er is nood aan een breder kader dat de kinderen toe laat thuis te blijven zodat deze niet naar een instelling hoeven omdat het niet anders kan (wat nu vaak het geval is).
    • Toegang tot gezondheidszorg – is een algemene doelstelling die niet beperkt mag zijn tot ouderen.
      Zo moet er ook gedacht worden aan passende opvang en ondersteuning voor personen met een handicap gedurende hun hele zorgtraject.

      Een ander idee is het inzetten van een team binnen ziekenhuizen dat specifiek verantwoordelijk is voor ondersteuning van personen met een handicap, vanaf het onthaal tot de raadpleging of opname, om zo aan hun specifieke behoeften te voldoen.

      Zoals reeds vermeld onder art. 9 UNCRPD, zou in de ‘medische curricula’ en bijscholing meer aandacht besteed moeten worden aan de inclusie van personen met een handicap - onzichtbare handicaps, intellectuele handicap etc. - om stigmatisering en vooroordelen te voorkomen en de artsen een passende houding te leren ten opzichte van de persoon met een handicap en de mantelzorger. Extra aandacht dient besteed te worden aan personen met een verstandelijke handicap.

Verder is er ook nood aan een specifieke nomenclatuur voor de medische dienstverleners, want soms duurt een raadpleging langer bij personen met een handicap. Om een kwaliteitsvolle consultatie te verzekeren, moet er een financiële erkenning staan tegenover de tijd die een dienstverlener in de consultatie steekt.

    • In het licht van duurzaamheid, is er nood aan een regelgevend kader rond ‘tweedehands’ hulpmiddelen. Momenteel is er geen kader rond hergebruik van aangekochte aangepaste bedden, stoelen… Men kan dus het materieel dat men ooit aankocht niet ter beschikking stellen van bv. agentschappen voor personen met een handicap.

  • Prioriteiten:

    • Vergoeding van logopedie voor bepaalde personen met een handicap, met name mensen met een verstandelijke handicap, hersenverlamming, alzheimerpatiënten, kinderen met autisme (zie specifieke rechtszaak) enz. Het kan niet dat het RIZIV de aanvragen tot tussenkomst weigert.

    • De delegatie van verpleegkundige handelingen, het KB in opmaak, moet beantwoorden aan de realiteit op het terrein. Zie Advies 2023/01 van de NHRPH.

  • Aandachtspunten:

    • De Europese Commissie roept lidstaten ook op om de toegang te verbeteren tot het volledige zorgportfolio, inclusief seksuele en reproductieve gezondheidszorg en preventiediensten.

    • Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg heeft een studie gepubliceerd over hoe de toegang tot de gezondheidszorg dient verbeterd te worden voor personen met een verstandelijke handicap.

    • Is er reeds bepaald wie instaat voor de financiering van de één-op-éénopleidingen bij delegatie van verpleegkundige handelingen? Het is immers te verwachten dat deze opleidingen (soms) enkele uren van een arts of verpleegkundige in beslag zullen nemen. Komt dit ten laste van het RIZIV? Of wordt de last doorgeschoven naar de deelstaten? Het Platform dringt aan op een creatie van een nomenclatuur voor deze prestaties bij het RIZIV. Zie advies 2023/01 van de NHRPH.

    • De aanpak van gezondheidsproblemen focust vandaag de dag te weinig op specifieke behoeften van personen met een handicap. Het is belangrijk dat het zorgpersoneel wordt opgeleid, met name op het gebied van afasie, begrips- en gedragsproblemen etc. en dat er een gepast antwoord op de specifieke behoeften wordt geboden (gebarentaal, braille, easy-to-read, etc.).

    • Bij crisisopvang in ziekenhuizen moet er aandacht besteed worden aan de concrete behoeften van personen met een handicap. 

xii. Art. 27 UNCRPD:

Toegang tot werk moet een van de hoogste prioriteiten van het beleid zijn. Het is tevens een domein waar de versnippering van bevoegdheden de meeste problemen oplevert. Coördinatie is dus essentieel.

  • Wat ontbreekt:

    • PRIORITAIR: traject van opleiding naar werk:
      Zoals aangegeven bij de algemene overwegingen (zie supra) is er hoogdringend nood aan een interfederale denkoefening rond het traject van opleiding naar werk. Dit is een knelpunt voor alle beleidsniveaus en moet gecoördineerd aangepakt worden om inclusie van personen met een handicap op de arbeidsmarkt te kunnen verwezenlijken.

Momenteel leiden te weinig opleidingen voor jongvolwassenen met een handicap tot relevante kwalificaties en een kwalitatieve baan. Het ontbreken van een juiste opleiding en van voldoende begeleiding bij personen met een handicap schrikt werkgevers af om hen aan te werven.

Ook een recent schoolverlatersrapport van de VDAB toont aan dat er nog heel wat schort aan de transitie van onderwijs naar de arbeidsmarkt. Vooral jongeren die ongekwalificeerd uitstromen staan bijzonder zwak op de arbeidsmarkt.

Een traject in het buitengewoon onderwijs wordt anders erkend dan een traject in het gewoon onderwijs. Leerlingen met een individueel aangepast curriculum in het gewoon onderwijs botsen na het afstuderen op drempels. Ze moeten bijvoorbeeld langer wachten op een inschakelingsuitkering dan leerlingen uit het buitengewoon onderwijs. Er is nood aan een formeel en consequent systeem voor studiebekrachtiging dat de behaalde competenties valoriseert op de arbeidsmarkt.

Scholen bereiden deze jongeren met een handicap onvoldoende voor op het professionele leven.
Er moet worden ingezet op loopbaancompetenties en andere soft skills. De leeromgeving moet alle aspecten van het werk omvatten. Interessante pistes zijn de pilootprojecten van GTB die ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) als instrument en gemeenschappelijke taal introduceren voor de ontwikkeling van soft skills en loopbaancompetenties bij de leerlingen in het Buitengewoon Secondair Onderwijs.

Verder moet levenslang leren gestimuleerd en concreet mogelijk worden gemaakt op de werkvloer. Het faciliteren van de combinatie van leren en werken, al dan niet met oog op een eindkwalificatie, versterkt jongeren bovendien in het gerichter kiezen van opleidingen in lijn met de loopbaanontwikkeling. Inzetten op werkplekleren in de reguliere economie en duaal leren, de beroepsopleidingen binnen de VDAB en GOB’s (maar ook in de opleidingscentra in Wallonië en Brussel) verhoogt de kansen op de arbeidsmarkt aanzienlijk en vormt een belangrijk instroomkanaal.

Ook is er nood aan trajectbegeleiding en stages die een overgang naar tewerkstelling op de open arbeidsmarkt effectief bevorderen.

het Platform van adviesraden wijst erop dat er reeds expertise rond tewerkstellingsbegeleiding zit bij bepaalde gewestelijke organisaties (zoals GTB of de GOB’s in Vlaanderen) en bij een reeks verenigingen voor personen met een handicap. De overheid moet deze organisaties raadplegen bij het opzetten van deze ondersteuning.

Daarnaast is het belangrijk om in de context van opleiding en werk de digitale uitsluiting niet te vergeten.

Het Platform van adviesraden dringt eropaan dat de IMC duidelijke doelstellingen m.b.t. opleidingen met kwalificaties die de toegang tot werk verbeteren op de agenda zet.

    • In het verlengde hiervan vindt het Platform van adviesraden het idee niet terug dat ervaringsdeskundigheid van personen met een handicap moet worden ingezet bij de beleidsvorming inzake tewerkstelling. Het Platform Handicap & Arbeid in Vlaanderen kan daarbij een inspirerend voorbeeld zijn.

    • PRIORITAIR : preventie en jobbehoud:
      Naast de focus op re-integratie moet er ook gedacht worden aan preventie en jobbehoud. Preventie en bescherming op het werk is een federale bevoegdheid in het kader van de welzijnswetgeving. De deelstaten kunnen enkel aanvullende initiatieven nemen om gezondheid op de werkvloer te stimuleren. Om die initiatieven voldoende slaagkansen te bieden zijn een goede samenwerking en coördinatie met het federaal preventiebeleid en de Comités voor preventie en bescherming op het werk noodzakelijk.

Zo kan de uitbouw van disability management mensen langer aan het werk houden.

Ook ‘werkbaar werk’ kan vroegtijdige uitstroom van de arbeidsmarkt voorkomen en de instroom verbeteren. Uit Vlaams onderzoek blijkt dat personen met een lichte of zware arbeidshandicap meer werkbaarheidsrisico’s ondervinden op het vlak van: werkstress, evenwicht tussen werk en privéleven, leermogelijkheden en motivatieproblemen. Werknemers met een handicap nemen minder vaak deel aan bijscholing en werken vaker halftijds waardoor zij onvoldoende inkomen genereren uit de combinatie van loon (uit deeltijds werk) en uitkeringen.
Ze zijn ook vaker het slachtoffer geweest van grensoverschrijdend gedrag.

    • Aanpak van interfederale knelpunten rond de vergoeding van begeleid werken vereist:
      In Vlaanderen voorziet met via de werk- en zorgtrajecten oplossingen voor wie nog niet betaald kan werken wegens een medische, verstandelijke, psychische of sociale handicap. Dit gebeurt via activeringstrajecten en arbeidsmatige activiteiten. Activeringstrajecten zijn erop gericht om personen voor te bereiden op betaald werk (bijvoorbeeld via een stage). Via arbeidsmatige activiteiten voeren personen deze activiteiten uit met begeleiding.

Het Platform van adviesraden vindt dat werk in alle omstandigheden moet lonen. Er moet een vergoeding voor dit werk voorzien worden in afstemming met de uitkeringsstelsels (bovenop de tegemoetkomingen).

Hetzelfde geldt voor eventuele andere vormen van ‘onbetaald’ begeleid werk in andere deelstaten.

    • Meer aandacht voor het bevorderen van ondernemen door personen met een handicap. Dat is tevens een oproep van de Europese Commissie en van de Raad van de EU (punt 36); er worden daarvoor EU-middelen ter beschikking gesteld.

      Een concreet punt in dat verband dat aangepakt dient te worden betreft de IVT, de invaliditeitsuitkering en de sociale bijdragen. Ondernemers die deeltijds ondernemen en daarnaast een IVT ontvangen, dienen volgens de huidige bijdrageregeling een sociale bijdrage te betalen als zelfstandige in hoofdberoep. Kandidaat-ondernemers die niet in staat zijn om fulltime te werken worden op deze manier quasi uitgesloten van het ondernemerschap. Over het algemeen kunnen de betrokken personen het statuut van zelfstandige in bijberoep niet aanvragen. Mensen die deeltijds in dienstverband werken en daarnaast deeltijds ondernemen kunnen wel een beroep doen op een algemene regeling voor verminderde sociale bijdragen.

Het ontwerp van koninklijk besluit dat het toepassingsgebied van artikel 37 verruimt zodat ook personen die een IVT ontvangen ervan kunnen genieten, zou een stap in de goede richting betekenen (Advies 2022/31 van de NHRPH). Op deze manier kunnen personen die slechts een laag inkomen als zelfstandige ontvangen, worden gelijkgesteld met zelfstandigen in bijberoep en zullen zij lagere socialezekerheidsbijdragen betalen. Maar deze maatregel is enkel bestemd voor mensen die IVT ontvangen en niet voor mensen met een invaliditeitsuitkering.

De regelgeving moet gewijzigd worden om inkomsten uit een zelfstandige activiteit blijvend te kunnen combineren met tegemoetkomingen voor personen met een handicap.

    • Nood aan meer positieve beeldvorming en terminologie: termen als ‘restcapaciteit’, ‘langdurig zieken’, ‘arbeidsongeschikten’, ‘invaliden’ zijn dan wel technisch correct, maar werken stigmatiserend. Een persoon is méér dan alleen langdurig ziek, arbeidsongeschikt of invalide. Een meer positieve benadering vanuit een focus op wat wél nog kan, is broodnodig. Vandaag ligt de nadruk te sterk op de gezondheidsproblemen en beperkingen van de persoon. Dit zorg voor een passief beleid. 

Er is een shift nodig in de visie op arbeidsongeschiktheid en handicap van ‘recht op ziekte’ naar ‘recht op herstel en genezing’ en van ‘patiënt’ of ‘persoon met en handicap’ naar (potentiële) werknemers met talenten en competenties. Dit vraagt om sensibilisering en opleiding bij zowel de persoon in kwestie als bij de werkgever en de artsen. Dit zal ook zorgen voor een betere perceptie van ‘handicap’ in de beroepswereld.

    • Focus op de juiste monitoring van het aantal personen met een handicap in dienst bij de private en publieke sector. De cijfers van personen tewerkgesteld in maatwerkbedrijven dienen gescheiden te worden van overheidsbedrijven en tewerkstelling op de reguliere open arbeidsmarkt’.

    • Er is een interfederale denkoefening nodig rond het scheppen van banen voor personen met een handicap (bv. onder vorm van positieve actie).

    • Er is nood aan behoorlijke financiering van verenigingen die personen met een handicap ondersteunen bij opleiding en tewerkstelling. 
  • Prioriteiten:

    • Re-integratie van werknemers met een handicap op de arbeidsmarkt – back-to-worktraject: het Platform van adviesraden is blij dit punt op de agenda van de IMC te zien staan.

      De nood aan overleg en kaderovereenkomsten werd reeds door de NHRPH benadrukt in zijn advies 2021/31 inzake back-to-work en advies 2022/10 inzake RIT 2.0.
      Ondersteuning van werknemers met een handicap vereist soms langere begeleiding, kennis van concrete behoeften van de persoon met een handicap, toegankelijkheid van het traject, etc. Organisatie van een dergelijke re-integratie vereist dan ook degelijk overleg en samenwerking tussen het RIZIV, de gewestelijke bureaus voor arbeidsbemiddeling, mutualiteiten…
      Deze samenwerking moet regelmatig geëvalueerd worden.

Verder moeten de betrokken actoren ook een duidelijk overzicht geven van de door hen aangeboden diensten. Een algemeen contactpunt dat informatie geeft en doorverwijst naar de bevoegde diensten zou een meerwaarde zijn.

Daarnaast moet een re-integratietraject laagdrempeliger zijn, zodat meer personen er gebruik van kunnen maken en sneller actie kunnen ondernemen. Werk afbouwen en werk gedeeltelijk hervatten moet kunnen met een financiële compensatie, zonder dat de persoon als volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd.

    • Het Platform van adviesraden stelt ook met genoegen vast dat de hervorming van het koninklijk besluit van 15 oktober 2017 op de werkagenda van de IMC staat. Gezien de uiterst ongunstige situatie van personen met een handicap op de Belgische arbeidsmarkt in vergelijking met mensen zonder handicap, roept het Platform van adviesraden de overheid op om stagiairs met een handicap tijdens hun opleiding opnieuw te onderwerpen aan de RSZ. Zie advies 2018/20 van de NHRPH.

    • Inclusieve arbeidsmarkt:

      Open arbeidsmarkt – werkgelegenheid bij particuliere bedrijven:
      Maatwerkbedrijven zouden een uitzondering moeten zijn op een inclusieve arbeidsmarkt. Een uitzondering die niet tot de norm mag uitgroeien. Daaruit volgt dat de ambities voor tewerkstelling in het reguliere circuit hoger dienen te liggen dan voor collectief maatwerk.

      Daaruit volgt dat er nood is aan stimulansen voor werkgevers om de bereidheid tot aanpassingen te belonen. Het gaat om aanpassingen ten dienste van de toegankelijkheid en redelijke aanpassingen.
      Om de kansen op werk voor personen met een handicap in de open arbeidsmarkt te vergroten, is er ook nood aan een sensibiliserende aanpak naar de werkgevers toe en nood aan een structurele en doorgedreven ondersteuning van de werkgevers om diversiteit en inclusie te verankeren in hun bedrijfsstrategie. De sectoren kunnen daarbij via intersectorale en sectorale CAO’s een centrale rol in spelen.

De tewerkstelling van personen met een handicap op de open arbeidsmarkt vereist meer financiering, sensibilisering en beleidsinitiatieven (positieve acties).

Ter vergelijking: momenteel gaat in Vlaanderen circa 95% van de subsidies naar maatwerkbedrijven en slechts 5% naar individuele ondersteuning. In Wallonië dalen de individuele integratiepremies van jaar tot jaar. Forem en Actiris verwijzen werkkandidaten regelmatig door naar AVIQ of Phare.
Aldus lijkt er geen politieke investering te zijn in de tewerkstelling van personen met een handicap in de privésector. Dit terwijl de arbeidsparticipatiekloof volgens het Europees Semesterrapport (2022) reeds 12% boven het EU gemiddelde ligt, en dit voor ‘het hart van de EU’.

Het Platform van adviesraden dringt aan om op interfederaal niveau afspraken te maken rond investering in gewone tewerkstelling. Dat is tevens een van de aanbevelingen van de Raad van de EU (8 december 2022, punt 26): “Regionale samenwerkingsnetwerken met alle belanghebbenden en actoren die een rol spelen bij de bevordering van de tewerkstelling van personen met een handicap op (..) zetten, dan wel (…) versterken.”

Maatwerkbedrijven:
Bestaande maatwerkbedrijven dienen een rol te spelen bij de overgang richting een inclusieve arbeidsmarkt – de focus dient te liggen op ondersteuning bij het werk. Verder moeten deze aanzien worden als een ‘dienstverlener’ binnen een normaal economisch circuit. De positie van werknemers met een handicap die er werken moet versterkt worden op vlak van arbeidsvoorwaarden en eerlijke verloning. Dit probleem werd ook onderstreept in de resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2023: “(…) many people with disabilities across the EU work in (…) sheltered employment settings, where they do not always enjoy the same labour rights and status as people working in the open labour market”.

Tot slot ontbreekt de mogelijkheid om door te stromen naar de open arbeidsmarkt. Er zijn concrete actieplannen, financieringsmiddelen, tijdschema’s en monitoringmechanismen nodig die de doorstroom van maatwerkbedrijven naar de open arbeidsmarkt waarborgen.

  • Aandachtspunten:

    • Personen met een ernstige handicap en nood aan begeleiding zijn extra benadeeld. Momenteel worden deze vaak uitgesloten als doelgroep, zelfs in maatwerkbedrijven.

    • Redelijke aanpassingen:
      Het Platform van adviesraden vindt dat het onevenredige karakter van een aanpassing momenteel te vaak wordt ingeroepen als een voorwendsel om geen aanpassingen door te voeren.

      De wetgeving inzake redelijke aanpassingen, en het begrip onevenredigheid moeten worden herzien (misschien in samenwerking met Unia?). Het Protocol Redelijke Aanpassingen kan als startpunt dienen.

Het Platform van adviesraden dringen in elk geval aan op controle op het respect van het recht op redelijke aanpassingen. Momenteel is deze amper afdwingbaar buiten de rechtbank om, terwijl de wet wel duidelijk stelt dat de weigering van redelijke aanpassingen neerkomt op discriminatie (art. 14 Anti-Discriminatiewet; art. 2 en 5 (3) UNCRPD).

    • Uitkeringen en werk:
      Personen met een handicap zijn bang om een baan aan te nemen: als ze hun baan verliezen, weten ze niet wanneer ze hun uitkering kunnen terugkrijgen en hoe hoog die zal zijn. Deze kwestie moet opgelost worden.

      Daarnaast is het zo dat wie werkt, bepaalde tegemoetkomingen dreigt te verliezen (bijvoorbeeld de integratietegemoetkoming). Dit werkt beangstigend voor personen die willen werken.

      De personen met een handicap worden met andere woorden onvoldoende geïnformeerd over werk, uitkeringen en inactiviteit. Bij twijfel over de toekomst rijst er angst die leidt tot het weigeren van een mogelijke baan. 

Er is nood aan één centraal onthaalpunt waar iedere persoon met een handicap of chronische ziekte terechtkan voor duidelijke en gestructureerde informatie over (weer) aan het werk gaan of, voor de doelgroep van de jongeren, over studeren, en over waar je recht op hebt bij een ziekte of een handicap. Misschien kan dit onthaalpunt worden gecombineerd met het voorziene centrale punt onder art. 29 en 8 UNCRPD om zo een one-stop shop te vormen.

Het is belangrijk dat de toegang tot het onthaalpunt laagdrempelig blijft en bijgevolg vrij is van randvoorwaarden, zoals een verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven. Ook zorgprofessionals, jongerenbegeleiders of ouders, bijvoorbeeld, voor wie het soms moeilijk is om van alles op de hoogte te zijn, zouden zich tot dit onthaalpunt kunnen wenden met specifieke vragen. Het onthaalpunt zou dan onder andere de vorm aannemen van een informatiewebsite, inclusief contactmogelijkheid, met informatie over uitkeringen, tegemoetkomingen, budgetten, premies en de mogelijkheden op het vlak van werk (formele én informele werkhervatting) en studie bij handicap en chronische ziekte. Daarbij dient zowel informatie vanuit het federale als het regionale niveau te worden ontsloten, zodat de persoon die met een handicap of gezondheidsproblemen kampt meteen weet waar naartoe.

    • Uitwisseling van goede praktijken rond validatie van beroepsvaardigheden:
      In Vlaanderen is er een Decreet rond elders verworven competenties. Het Platform van adviesraden pleit voor een veralgemening van deze aanpak. Dit omdat er veel personen met een handicap geen specifieke kwalificaties hebben, maar wel beroepservaring.

    • Overheid als rolmodel: De overheid moet werk maken van tewerkstelling van personen met een handicap in de publieke sector. Dit betreft niet enkel het aanwervingsbeleid (quota), maar ook toegankelijkheid van gebouwen, woon-werkverkeer, …

    • Openbaar vervoer: Gebieden met weinig of geen openbaar vervoer vormen een reële belemmering voor de tewerkstelling van personen met een handicap! Het gebrek aan toegankelijkheid en interoperabiliteit van vervoer mag hier evenmin vergeten worden.

    • Administratieve vereenvoudiging: Voor de (kandidaat) werknemer met een handicap, maar ook voor het bedrijf dat deze in dienst wil nemen. De vereenvoudiging komt sowieso de tewerkstelling van personen met een handicap ten goede.

    • Interregionale mobiliteit en individueel maatwerk:
      Het nieuwe Vlaamse decreet ‘Individueel maatwerk’ voorziet geen begeleidingspremie voor werkgevers gevestigd buiten het Vlaams Gewest. Omgekeerd hebben personen met een arbeidshandicap die in het Brusselse of Waalse gewest wonen en in Vlaanderen werken, geen recht op individueel maatwerk. Werkgevers die in een ander Gewest of de EER gevestigd zijn, kunnen voor personen met een arbeidshandicap wonende in het Vlaams Gewest wel een loonpremie aanvragen, maar geen begeleidingspremie ontvangen.
      Er moeten afspraken gemaakt worden om een oplossing te vinden voor dit probleem.
    • Arbeidshulpmiddelen:
      Het Platform van adviesraden herinnert aan de situatie van Nederlandstalige Brusselse werknemers die geen recht meer hebben op de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) en nog geen toegang hebben tot de nieuwe compensatiepremie die door het Brussels Gewest is ingevoerd.

Bovendien zijn er momenteel verschillen tussen de entiteiten in de financiering van hulpmiddelen en aanpassingen voor personen met een handicap die in dienst zijn van een overheidsinstantie. Dit heeft grote gevolgen voor sommige werknemers met een handicap die daardoor niet over de redelijke voorzieningen kunnen beschikken waarop zij recht hebben.

xiii. Art. 28 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

    • Transversale focus op armoedebestrijding, gezien het feit dat zelfs de Strategie aanhaalt dat personen met een handicap een veel hoger risico op armoede hebben dan andere personen.

      Deze focus moet meespelen in de bedenkingen bij andere thema’s rond inclusief onderwijs, tewerkstelling, toegang tot gezondheidszorg, huisvesting, maatschappelijke dienstverlening, …

      Transversaliteit vereist ook coördinatie tussen de overheden, aangezien de Armoedebestrijdingsplannen ook de problematiek van personen met een handicap aankaarten.

    • Er is nood aan een studie rond Artikel 100 Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994:
      De vergoedingen uit de sociale zekerheid verschillen sterk van deze van sociale bijstand. Hierdoor worden gelijkaardige situaties (namelijk: handicap) verschillend behandeld louter o.g.v. de oorzaak ervan… Dit probleem treft vooral jongvolwassenen met een handicap die zo veroordeeld worden tot het vastzitten in het systeem van sociale bescherming.

  • Prioriteiten:

    • Verhoging van de uitkeringen tot boven de armoedegrens is een absolute noodzakelijkheid om een menswaardig bestaan te waarborgen. Zo moeten personen met een handicap niet besparen op medische kosten en kan de vicieuze cirkel van armoede doorbroken worden.

    • Uitvoering wet verlaging leeftijd 21-18 jaar:
      Het Platform van adviesraden vindt dat de overheid automatisch de meest voordelige optie moet voorzien voor jongeren met een handicap en hun gezinnen, ongeacht of het gaat om de tegemoetkoming voor zorg gaat in de deelstaten (‘zorgtoeslag’ of aanvullende kinderbijslag) of de tegemoetkoming in het federale regime. Daarbij moet er rekening gehouden worden met de afgeleide rechten, studiebeurzen, fiscale statuten etc. Aan te raden is om de afgeleide rechten te behouden, ook bij een keuze voor het stelsel van de tegemoetkomingen (wet 1987).

  • Aandachtspunten:

    • Het feit dat er zoveel verwarring is rond de huidige wetgeving (combinatie werk en tegemoetkoming) en er nood is aan een interfederaal infopunt bewijst dat er nood is aan een herziening van de wet van 1987 en van de huidige benadering van de afgeleide rechten.
    • Het bedrag van het sociaal tarief telefonie en internet blijft te laag, zeker omdat sommige personen met een handicap absoluut nood hebben aan deze media.

    • Verlaging met 28% van de IT voor personen in collectieve instellingen:
      Er moet rekening gehouden worden met de betaalbaarheid vanuit het perspectief van de woon- en leefkost van de gebruikers. Deze maatregel alleen zal de zware kosten niet ondervangen.

      De berekening van de woon- en zorgkosten door de instellingen moet gereguleerd worden en transparant zijn (openbaarheid).

      Er is een onderzoek nodig naar pistes om de betaalbaarheid te garanderen: bv. garanderen van de principes van sociaal huren in collectieve voorzieningen, tussenkomsten, …

    • Overzicht huidige samenlevingsvormen van de wet van 1987:
      De personen met een handicap dienen als een individu beschouwd te worden. De berekening van de vervangingsinkomsten kan niet afhangen van het inkomen van andere huisgenoten. Dit kadert binnen het idee van individualisering van rechten en is een stap vooruit voor de armoedebestrijding. Ook het Europees Parlement roept in zijn resolutie van 15 maart 2023 de lidstaten op tot individualisering van rechten en haalt aan dat de individualisering helpt om gendergerelateerd economisch geweld en misbruik door economische afhankelijkheid te bestrijden. Al het voorgaande geldt des te meer bij de IVT, aangezien een handicap je levenssituatie voor een lange termijn bepaalt.

    • De aanvraagprocedure voor het sociaal tarief zorgt in een aantal gevallen voor administratieve last of problemen:
      De toekenning van het sociaal tarief voor elektriciteit staat op naam van de persoon met een handicap. Als de elektriciteitsfactuur op naam van een ander gezinslid staat, zorgt dit voor extra administratieve rompslomp om het sociaal tarief alsnog te verkrijgen. Dit geeft extra moeilijkheden in geval van zorgwoningen enz. Daar is er vaak maar 1 gemeenschappelijke teller.
      Bij appartementen (met 1 teller) staat de naam van de gebouwbeheerder op het contract.

xiv. Art. 29 en 8 UNCPRD:

  • Wat ontbreekt:

    • Bij de toenemende digitalisering wordt er onvoldoende rekening gehouden met toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid. Dit zorgt voor meer digitale uitsluiting.
      Niet enkel qua vaardigheden, maar ook qua fysieke bereikbaarheid van openbare instellingen en private bedrijven van openbaar nut zoals banken, postkantoren, …
      De uitrol van digitale opties mag de menselijke assistentie nooit volledig vervangen.

    • Er moet gewerkt worden aan de ontwikkeling en terbeschikkingstelling van audiobeschrijving.

    • Toegang tot informatie is essentieel om de participatie en autonomie van personen met een handicap te waarborgen. Informatie moet dus wel toegankelijk zijn voor de verschillende handicaps. Dat wil zeggen dat er ook easy-to-readformaten beschikbaar moeten zijn, dat er tolkmogelijkheden moeten zijn, o.a. bij eerstelijnsdiensten.

      Dit is extra belangrijk in de aanloop van de verkiezingen. Zo benadrukt het UNCRPD-Comité de nood om al het ‘verkiezingsmateriaal’ volledig toegankelijk te maken.

    • Het Platform van adviesraden wenst het principe ‘niets over ons zonder ons verankerd te zien op alle niveaus, op straffe van sancties.

    • Het UNCRPD-Comité heeft België opgeroepen om het stemrecht van alle personen met een handicap te garanderen: “(…) including persons with intellectual or psychosocial disabilities, (…).

  • Prioriteiten:

    • Rekening houdend met de groeiende non-take up is de oprichting van een centraal punt waar rechthebbenden over hun rechten worden geïnformeerd een hoogdringende prioriteit.

Deze dienstverlening dient evenwel laagdrempelig te zijn. Ten eerste is er nood aan bereikbare en aanspreekbare fysieke en lokale aanspreekpunten.
Vervolgens moet er ook persoonlijke begeleiding voorzien worden dat ook overleg tussen verschillende instanties mogelijk maakt.
Verder dient het communicatiekanaal en taalgebruik afgestemd te zijn op de doelgroep, rekening houdend met de diversiteit aan handicaps.
Daarnaast moet er kwaliteitscontrole zijn op het centraal punt.
Tot slot moeten ervaringsdeskundigen betrokken worden bij de ontwikkeling van het centraal punt en de informatiecampagnes.

    • Inclusieve en representatieve media:
      Op p. 53 wordt onder de Vlaamse actieplannen gesproken van de VRT die zich inzet voor een representatievere beeldvorming.
      Dit zou voor alle mediakanalen moeten gelden, maar zeker voor de openbare omroep.

      Het volstaat daarbij niet dat er programma’s gemaakt worden over personen met een handicap; deze laatsten dienen evenwaardig actief te participeren in programma’s. Evenwaardigheid betekent dat ze niet te zien zijn wegens hun handicap, maar wel voor hun persoonlijkheid, kennis, vaardigheden, expertise, … Dit stemt overeen met de eis van het UNCRPD-Comité om een positief imago van personen met een handicap te bevorderen en om misvattingen en stereotypen uit te bannen, vooral in de media.

      In het algemeen is er meer positieve beeldvorming vereist.

  • Aandachtspunten:

    • Er moet worden gestreefd naar een bredere uitrol van toegankelijke formaten (niet enkel easy-to-read, maar ook braille bv.).

    • Het secretariaat van het Platform

    • van de adviesraden moet duurzaam verankerd worden in de wet en moet als zodanig gefinancierd worden.

    • De verenigingen van personen met een handicap moeten meer ondersteund worden, o.m. in het financieel opzicht.

xv. Art. 30 UNCRPD:

  • Wat ontbreekt:

  • Prioriteiten:

    • De EDC-kaart is nog veel te weinig bekend bij zowel personen met een handicap als bij aanbieders van diensten. Er is dringend nood aan informatiecampagnes.

  • Aandachtspunten:

    • De toegang tot vrijetijdsactiviteiten moet verbeterd worden. Dit houdt o.m. (aangepaste) vervoersmogelijkheden in. Ook interregionaal. Dit is het geval voor de toegang tot gezondheidszorg, maar niet voor vrijetijdsactiviteiten…

      De uitrol van de EDC is nuttig, maar het is geen alternatief voor de investeringen die gedaan moeten worden in de uitbouw van een inclusief vrijetijdsaanbod. Ter herinnering: gratis dienstverlening maakt deze nog niet toegankelijk. Gratis toegang is een antwoord op de armoede waar veel personen met een handicap mee te maken hebben. Om deel te nemen aan het leven in de samenleving, is het evenwel noodzakelijk om ook te werken aan toegankelijkheid.

    • In het algemeen is er meer steun nodig voor de deelname aan het culturele leven, vrijetijdsbesteding en sport.

xvi. Art. 31 UNCRPD:

  • Aandachtspunten:

    • Niet alle adviesraden zijn uitgenodigd bij de WG Statistiek.
      De ALS-studie (2021) toonde bijvoorbeeld ook aan dat belangrijke actoren vaak over het hoofd worden gezien.

    • UNCRPD-definitie van handicap:
      De gegevensverzameling moet in overeenstemming zijn met de UNCRPD-definitie van handicap. Zeker ook omdat er wordt gestreefd naar een harmonisering van de definitie binnen België, mag daar niet van af geweken worden.

      Dat wil zeggen dat de gegevensverzameling niet louter op bestaande erkenningen mag gebeuren, maar ook dat kortstondige ‘beperkingen’ niet aanzien mogen worden als handicaps.

      Verder legt het UNCRPD een mensenrechtenbenadering op. Aldus zou er gewerkt kunnen worden met vragen die personen met een handicap identificeren bij de volkstelling. Daarbij kan rekening worden gehouden met de aanbevolen vragen door de Washington Group on Disability Statistics. Dat is een aanbeveling van het UNCRPD-Comité.

    • Focus op de intersectionale identiteit van personen met een handicap: vrouwen met een handicap, personen met een migratieachtergrond en een handicap, LGBTQI+-personen met een handicap, …

    • Herhaling: focus op de juiste monitoring van het aantal personen met een handicap in dienst bij de private en publieke sector. De cijfers van personen tewerkgesteld in maatwerkbedrijven dienen gescheiden te worden van die van de overheidsbedrijven.