Advies 2018/20
Afschaffing onderwerping sociale zekerheid
Advies nr. 2018/20 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over het koninklijk besluit van 15 oktober 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, verstrekt tijdens de plenaire zitting van 16 april 2018.
Aanvrager
Advies verstrekt op initiatief van de NHRPH.
Onderwerp
Bij koninklijk besluit van 15 oktober 2017 wordt de onderwerping van overeenkomsten voor beroepsomscholing en overeenkomsten voor beroepsopleiding aan de sociale zekerheid geschrapt.
Analyse
De NHRPH heeft kennisgenomen van het koninklijk besluit van 15 oktober 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 19 oktober 2017.
Het koninklijk besluit van 15 oktober 2017 heft artikel 3, 6° en 7° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 op.
Bij deze bepaling werd de toepassing van de wet van 27 juni 1969 uitgebreid tot:
“6° de minder-validen, die gebonden zijn door een speciale leerovereenkomst voor de omscholing van minder-validen of een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing, bedoeld in artikel 17, 2° en 3°, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen alsmede tot de personen en centra, met wie zij de overeenkomst hebben aangegaan;
7° de personen die gebonden zijn door een overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding, bedoeld in de artikelen 96 en volgende van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, alsmede tot de centra met wie zij de overeenkomst hebben aangegaan.”
Het advies van de Raad van State werd niet tijdig ontvangen en er werd geen rekening mee gehouden. Het is dus niet gekend.
De NHRPH werd niet geraadpleegd.
De Nationale Arbeidsraad is echter wel geraadpleegd en heeft een gunstig advies over het project uitgebracht (advies nr. 1.994 van 27 september 2016).
Met ingang van 1 oktober 2017 heft het koninklijk besluit dus de onderwerping aan de sociale zekerheid van overeenkomsten voor beroepsomscholing (CAP) of overeenkomsten voor beroepsopleiding (CBO) op. Deze onderwerping hield ook de betaling in van socialezekerheidsbijdragen voor werkgevers en leerlingen en dus dekking voor leerlingen met betrekking tot jaarlijkse vakantie, arbeidsongevallen, beroepsziekten en gezondheidszorg, en ook pensioenrechten.
De Minister van Sociale Zaken baseert haar voorstel tot wetswijziging op het bestaan van een geschil tussen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de gewestelijke instellingen belast met het beleid voor personen met een handicap, namelijk het AVIQ en het VAPH.
Het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen en zijn opvolgers hebben steeds geoordeeld dat artikel 3, 6° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 niet van toepassing is op personen met een handicap die een werkloosheidsuitkering of een invaliditeitsuitkering ontvangen, aangezien zij reeds, uit hoofde van hun hoedanigheid van sociale begunstigden, een uitkering genieten. De RSZ was het niet eens met dit standpunt en heeft alle personen met een handicap die aan deze bepaling voldoen, onderworpen aan de sociale zekerheid, waardoor zij zowel bijdragen aan de werkloosheidsuitkering en de invaliditeitsuitkering als aan de aanvulling.
In 1987 ontstond er een geschil tussen de RSZ en de deelgebieden: de bevoegde gewestelijke overheden hebben een regelgeving goedgekeurd die hun bevoegdheden te buiten ging, aangezien het de bedoeling was te specificeren aan welke regelingen de betrokken bedrijven dienden bij te dragen en de gewestelijke instellingen hebben de werkgevers systematisch geadviseerd de bijdragen niet te betalen. Deze situatie heeft geleid tot regularisatieverzoeken van de RSZ.
De instellingen van de gewesten en gemeenschappen hebben in de loop der jaren verschillende argumenten naar voren gebracht, maar baseren zich de afgelopen jaren op Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. In deze richtlijn wordt discriminatie wegens handicap uitdrukkelijk uitgesloten.
Zij zijn van mening dat, aangezien dezelfde uitbreiding van de toepassing van de wet voorzien is in artikel 3, 7° van voormeld koninklijk besluit ten gunste van de valide werknemers die gebonden zijn door een overeenkomst voor een versnelde beroepsopleiding, maar de RSZ sedert de regionalisering van de tewerkstelling van werklozen voor hen geen bijdrage meer int, hetzelfde zou moeten gelden voor de mindervalide werknemers bedoeld in artikel 3, 6°. In 2005 pleitten gewestelijke organisaties voor de volledige uitsluiting van alle personen met een handicap met omscholings- of opleidingsovereenkomsten.
De RSZ stemde met deze argumentatie in en heeft beslist de lopende procedures stop te zetten. Om de rechtszekerheid te waarborgen heeft de RSZ in juli 2005 een ontwerp van koninklijk besluit tot intrekking voorbereid. Dit werd nog niet goedgekeurd.
Eind januari 2016 heeft de RSZ de zaak doorverwezen naar het Kabinet van Minister De Block, dat het wetsontwerp tot intrekking van de artikelen 3, 6° en 3, 7° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 nieuw leven heeft ingeblazen.
Uiteindelijk leidde dit wetsontwerp tot de aanname van het koninklijk besluit van 15 oktober 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Het is moeilijk in te schatten hoeveel personen met een handicap door de maatregel worden getroffen.
De enige officiële gegevens waarover de NHRPH beschikt, zijn afkomstig van de Waalse regering. Op de schriftelijke vraag van mevrouw Véronique Bonni antwoordde Minister Alda Greoli op 6 maart 2018 als volgt:
"Voor Waalse stagiairs zijn er inderdaad gevolgen:
- voor stagiairs die aan het van begin van hun opleiding reeds een socialezekerheidsstatuut hebben (werkloos, persoon met een handicap, uitkering in het kader van de wetgeving inzake arbeidsongevallen), wijzigt er niets, behalve wat betreft het vakantiegeld;
- voor stagiairs die geen socialezekerheidsstatuut hebben op het moment waarop ze aan hun CBO- of CAP-opleiding beginnen, worden opleidingsdagen niet langer als werkdagen beschouwd en biedt hun opleiding niet langer de voordelen, toegekend volgens het aantal werkdagen, die zij genoten ten aanzien van valide werkzoekende personen.
Voor de CAP's zou het kunnen gaan om ongeveer 250 mensen die in 2017 ten minste één dag CAP-opleiding volgden, d.w.z. ongeveer 25% van het totale aantal betrokken stagiairs in 2017. Deze verhouding stemt overeen met die van het CFISPA.”
Advies
In de eerste plaats betreurt de NHRPH niet te zijn geraadpleegd vóór de goedkeuring van dit koninklijk besluit, hoewel dit rechtstreeks betrekking heeft op personen met een handicap. De Raad herinnert eraan dat artikel 4, lid 3, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap het volgende stelt: “Bij de ontwikkeling en implementatie van wetgeving en beleid tot uitvoering van dit Verdrag en bij andere besluitvormingsprocessen betreffende aangelegenheden die betrekking hebben op personen met een handicap, plegen de Staten die Partij zijn nauw overleg met personen met een handicap, met inbegrip van kinderen met een handicap, en betrekken hen daar via hun representatieve organisaties actief bij.” Niettemin bedankt de NHRPH de heer E. Leenknecht van het kabinet Sociale Zaken en de heer B. Ketels van de FOD Sociale Zekerheid voor hun presentatie op de plenaire vergadering van de NHRPH op 19 februari 2018.
Ook betreurt de Raad dat het moeilijk is nauwkeurige cijfers te verkrijgen over het aantal getroffen personen.
De Raad onderstreept met klem de uiterst negatieve gevolgen van dit koninklijk besluit. Deze negatieve gevolgen hebben zich al laten voelen in Wallonië, Brussel en de Duitstalige Gemeenschap en waarschijnlijk zal dat ook in Vlaanderen zo zijn.
Voor stagiairs die in het kader van hun opleiding (CBO of CAP) een socialezekerheidsstatuut genieten (werkloos, persoon met een handicap, uitkering in het kader van de wetgeving inzake arbeidsongevallen) zijn er gevolgen in de regeling voor jaarlijkse vakantie. Bovendien wordt de stagiair bij verlies van werk, met name door ziekte, vergoed door zijn ziekenfonds, maar alleen op basis van de werkloosheidsuitkering of het bedrag van de invaliditeitsuitkering, zonder aanvulling.
Voor stagiairs zonder socialezekerheidsstatuut is de situatie nu zeer ongunstig. Uitkeringen in het kader van een CBO- of CAP-opleiding worden niet meer in aanmerking genomen voor latere werkloosheidsuitkeringen, invaliditeitsuitkeringen of pensioenrechten. Ze zouden bijvoorbeeld kunnen hopen dat ze het statuut van werkloze zouden krijgen als het aantal opleidingsdagen dat onderworpen is aan sociale zekerheid en niet gevolgd wordt door een aanwerving, hun dit recht zou geven. Vanaf nu zullen ze geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering als ze een CAP-opleiding volgen.
Wanneer deze personen met een handicap aan het einde van hun CAP- of CBO-opleiding niet op basis van een arbeidsovereenkomst worden aangeworven, neemt hun armoederisico aanzienlijk toe.
De NHRPH is van mening dat de sociale bescherming (gezondheidszorg, invaliditeit, pensioen, ...) voor een "CAP-opleiding persoon met een handicap" niet moet worden beschouwd als discriminatie tussen werknemers, maar als een redelijke aanpassing die noodzakelijk en gerechtvaardigd is in het licht van de situatie van de handicap, en dat de persoon met een handicap daarom in aanmerking moet komen voor een op maat gesneden sociale beschermingsregeling die allesomvattend is en zijn tewerkstelling bevordert.
De NHRPH herinnert er ook aan dat algemeen gesproken een groot aantal (kandidaat-)werknemers net vanwege hun handicap van de algemene arbeidsmarkt worden uitgesloten. De tewerkstellingsgraad van personen met een handicap of chronische ziekte tussen 15 en 64 jaar bedroeg 38,1% in 2002, vergeleken met 62,7% bij personen zonder handicap. In 2011 daalde de tewerkstellingsgraad met nog eens 4% tot 34,6%, terwijl de tewerkstellingsgraad bij de rest van de bevolking steeg tot 66,5%. (Zie Diversiteitsbarometer Tewerkstelling: https://www.unia.be/nl/publicaties-statistieken/publicaties/diversiteitsbarometer-werk)
De NHRPH verzoekt de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Werk dan ook om samen met de bevoegde federale instanties maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de betrokken personen niet langer worden getroffen ten gevolge van de goedkeuring van dit koninklijk besluit.
Bezorgd
- Voor opvolging aan mevrouw Maggie De Block, Minister van Sociale Zaken;
- Voor opvolging aan de heer Kris Peeters, Minister van Werk;
- Ter info aan de heer Charles Michel, Eerste Minister;
- Ter info aan mevrouw Zuhal Demir, Staatssecretaris voor personen met een beperking;
- Ter info aan UNIA;
- Ter info aan het interfederaal coördinatiemechanisme;
- Ter info aan de heer Philippe Muyters, Vlaams Minister van Werk;
- Ter info aan de heer Pierre-Yves Jeholet, Waals Minister van Werk;
- Ter info aan mevrouw Alda Greoli, Waals Minister van Sociale Actie;
- Ter info aan de heer Didier Gosuin, Brussels Minister van Werk;
- Ter info aan mevrouw Céline Fremault, Brussels Minister voor Personen met een Handicap;
- Ter info aan de heer Antonios Antoniadis, Duitstalige Minister van Sociale Zaken.