Ga naar de inhoud

Advies 2022/21

Advies nr. 2022/21 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over de hervorming inzake de bewindvoerders van beschermde personen, uitgebracht tijdens de plenaire zitting van 20/06/2022.

Advies op vraag van de heer Vincent Van Quickenborne, Minister van Justitie, in zijn brief van 08/06/2022.

1. BESTEMMELINGEN

  • Voor opvolging aan de heer Vincent Van Quickenborne, Vice-eersteminister en Minister van Justitie en Noordzee
  • Ter informatie aan mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Personen met een handicap, Armoedebestrijding en Beliris
  • Ter informatie aan Unia
  • Ter informatie aan het UNCRPD-coördinatiemechanisme
  • Ter informatie aan de federale ombudsman

2. ONDERWERP

Dit advies is gebaseerd op het eindverslag van de door de Minister van Justitie geïnitieerde werkgroep over de hervorming van de benoeming van bewindvoerders en hun bezoldiging. Dit verslag moet als basis dienen voor de opstelling van een wetsontwerp en een koninklijk besluit.

3. ANALYSE

De werkgroep heeft zich gebogen over de vereisten om trustee te worden en over de vraag hoe de naleving van deze vereisten kan worden ondersteund. Voorts heeft de werkgroep zich gebogen over de vergoeding van de bewindvoerder in het geval van kwetsbare beschermde personen en gestreefd naar een consensus over een uniforme en transparante regeling van de kosten en erelonen van bewindvoerders in het algemeen.

  1. De werkgroep onderstreept het belang van betrouwbare cijfers over de bewindvoering.
  1. De werkgroep heeft het profiel van de bewindvoerder nader uitgewerkt, uitgaande van de overtuiging dat de benoeming van familiale bewindvoerders de voorkeur verdient boven die van professionele bewindvoerders. De werkgroep benadrukt het absolute belang van een goed kader op het gebied van opvang, opleiding en ondersteuning van familiale bewindvoerders.
  1. De werkgroep heeft ook een kader en een aantal eisen voor professionele bewindvoerders ontwikkeld. Er is een certificeringsproces gepland en er zal een register worden aangelegd. Er wordt gezorgd voor permanente en jaarlijkse opleiding.
  1. Om de kwaliteit van de bestanden te waarborgen, is er niet zozeer gekozen voor een beperking van het aantal dossiers, dan wel voor een transparante rapportering.
  1. De werkgroep heeft zich gebogen over het kader voor de beloning van de bewindvoerder. De werkgroep heeft gewerkt aan richtsnoeren voor een eenvoudig, transparant, uniform en rechtszeker systeem dat een billijke vergoeding van de professionele bewindvoerder garandeert.

4. ADVIES

Om te beginnen verwijst de NHRPH naar zijn advies 2022/14 van 21/03/2022 over de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid.

De NHRPH zou de verschillende aanbevelingen van de werkgroep hieronder willen overnemen, soms om ze te onderschrijven en soms om ze te herbekijken.

I. Cijfers

De werkgroep stelt vast dat er in het rijksregister nog melding wordt gemaakt van personen die geplaatst zijn onder een oud beschermingsstatuut dat sinds 1 september 2019 niet meer bestaat. Het is bovendien niet duidelijk of deze personen inmiddels geplaatst zijn onder het nieuwe beschermingsstatuut en als zodanig ook geregistreerd. De werkgroep wijst op mogelijke dubbele registraties en de nood om de geregistreerde gegevens regelmatig te actualiseren.

De werkgroep beveelt aan om nauwkeurige en duidelijke statistieken van het aantal personen geplaatst onder het eengemaakte beschermingsstatuut, de omvang (persoon en/of goederen) en aard (bijstand en/of vertegenwoordiging; in combinatie met een buitengerechtelijke bescherming) van de bescherming, het totale aantal bewindvoerders en de opdeling familiale resp. professionele bewindvoerder op een toegankelijke manier ter beschikking te stellen, bv. in de jaarlijkse statistieken van Statbel. Dit is essentieel om een goed beleid te kunnen voeren. Daartoe is tevens vereist dat griffiers en ambtenaren van de burgerlijke stand deze gegevens correct registreren en doorgeven. Er zou voldoende aandacht moeten besteed worden aan de vorming van deze ambtenaren.

De NHRPH is het eens met de werkgroep en benadrukt ook de behoefte aan betrouwbare cijfers om een adequaat beleid te kunnen voeren voor de bescherming van de goederen en van de persoon, en dat ten bate van de personen met een handicap en hun gezin. De opleiding van ambtenaren in het registreren en rapporteren van de gegevens is in dit verband van groot belang.

II. Wie is bewindvoerder?

De wet verleent vandaag voorrang aan de door de betrokkene zelfgekozen bewindvoerder en, bij afwezigheid, iemand uit de omgeving van de beschermde persoon (art. 496-496/3 oud BW). Deze voorrang is ingegeven door de veronderstelling dat iemand uit de omgeving van de beschermde persoon beter op de hoogte is van diens wensen en voorkeuren en beter de continuïteit in het leven van betrokkene kan waarborgen. Ingeval de door de betrokkene zelfgekozen persoon wordt aangesteld als bewindvoerder, wordt ook de autonomie van de betrokkene beter gewaarborgd. Die persoon geniet immers het vertrouwen van de beschermde persoon wat de kansen op persoonsgerichte bewindvoering verhoogt en voor geruststelling zorgt bij de beschermde persoon.

De werkgroep boog zich over de vraag of deze voorrang moet behouden blijven en beantwoordt deze vraag positief. Uit de audit van de Hoge Raad voor de Justitie en berichten uit het werkveld blijkt dat er nog te snel een professionele bewindvoerder wordt aangeduid door de vrederechter. De werkgroep is van oordeel dat dit enkel in uitzonderlijke gevallen, nl. wanneer er niemand (geschikt) beschikbaar is of er ernstige redenen zijn die verband houden met de complexiteit van de opdracht of de spanningen binnen de familie, een professionele bewindvoerder kan worden aangeduid. 

Ook op dit vlak is de NHRPH is het eens met de aanbevelingen van de werkgroep. De NHRPH wenst het volgende te benadrukken:

    • De wetgeving is duidelijk: bij de aanstelling van een bewindvoerder moet de vrederechter voorrang geven aan een familiale bewindvoerder. De NHRPH betreurt dat meerdere vrederechters voorkeur geven aan een professionele bewindvoerder. Door de invoering van het CRBP en de wens van vrederechters dat ook familiale bewindvoerders het jaarverslag digitaal indienen (wat geen verplichting is!) wordt de complexiteit voor familiale bewindvoerders vergroot, maar dit mag geen reden zijn om familiale bewindvoerders te vervangen door een professionele bewindvoerder.

    • De overheid moet inzetten om mensen bewust te maken dat zij vooraf kunnen bepalen wie hun bewindvoerder zou kunnen zijn. Dit kan ook zonder zorgvolmacht met een verklaring over de keuze van bewindvoerder/vertrouwenspersoon die moet worden geregistreerd bij het centraal register van verklaringen. Het gebrek aan digitale competenties van de familiale bewindvoerder kan nooit een argument zijn om deze persoon van bewindvoering uit te sluiten.
    • Indien de rechter opteert voor een professionele bewindvoerder, moet hij of zij deze keuze motiveren en uitleggen hoe deze keuze de belangen van de persoon dient.

III. Familiale bewindvoerders

De werkgroep beklemtoont het belang van familiale bewindvoerders die in beginsel veel beter de wensen en voorkeuren van betrokkene kunnen beoordelen en de continuïteit in het leven van betrokkene kunnen waarborgen. In de praktijk blijkt het echter noodzakelijk dat deze groep van bewindvoerders beter wordt omkaderd. De Hoge Raad voor de Justitie beveelt aan om een draaiboek voor deze groep op te maken.

De administratieve taak bij bewindvoering schrikt veel familiale bewindvoerders af. De NHRPH is ook van mening dat nog meer nadruk moet worden gelegd op voorlichting en ondersteuning van familiale bewindvoerders. Met name de huidige brochure voor familiale bewindvoerders van de Koning Boudewijnstichting zou moeten worden aangepast en nog concreter en praktischer in het gebruik moeten worden gemaakt. Ook moeten de vrederechters worden aangespoord om deze brochure uit te delen.

De werkgroep wenst erop te wijzen dat op het terrein verschillende initiatieven worden ondernomen die allen trachten bij te dragen tot deze doelstelling (voor de opsomming: zie p; 7 van het verslag)

De NHRPH juicht deze verschillende initiatieven toe en hoopt dat zij tot het hele land zullen worden uitgebreid. De NHRPH vraagt ook om deze initiatieven te ondersteunen door hen tijdig te informeren over nieuwe ontwikkelingen, het nodige werkmateriaal ter beschikking te stellen (zoals bijv. een demoversie van het digitale dossier), … Ook wordt erop gewezen dat het van belang is te zorgen voor een griffier die de taak op zich kan nemen om praktische vragen van familiale bewindvoerders te beantwoorden en hen te begeleiden aan het loket. In het bijzonder met een opdracht om de online aanvraag en het online beheren van het dossier te ondersteunen.

Naar het oordeel van de werkgroep, is het niet aangewezen om het toezicht op de familiale bewindvoerders nog te versterken omdat dit toezicht reeds uitvoerig is geregeld in de wet en dit de drempel om de bewindvoering op te nemen voor familiale bewindvoerders nog zou verhogen. Familiale bewindvoerders zijn momenteel aan dezelfde verslagverplichtingen en pleegvormen onderworpen als een professionele bewindvoerder. Door een betere omkadering, bv. een verplichte infoavond, zullen slordigheden in de opvolging van het beheer worden voorkomen. Ook het toenemend gebruik van het centraal register zal een betere opvolging van de familiale bewindvoerders mogelijk maken.

De NHRPH is ook van mening dat het toezicht op familiale bewindvoerders niet hoeft te worden versterkt. De NHRPH pleit er ook voor om de administratieve last voor familiale bewindvoerders te beperken. Bonnetjes en rekeningen bijhouden van kleine uitgaven kan vermeden worden door in de beslissing forfaitaire bedragen op te nemen voor specifieke uitgaven: bijv.: x euro/maand voor zakgeld, x euro/maand voor deelname aan vrijetijdsactiviteiten, … De NHRPH is zelfs zeer sceptisch over het gebruik van het centrale register. De NHRPH ontving verschillende getuigenissen over de moeilijkheden bij het gebruik van dit centrale register en de gebreken van het register. In het bijzonder merkt de NHRPH het volgende op:

    • grote verschillen in de praktijk van de ene vrederechter tot de andere;
    • De communicatiecampagne is slecht verlopen: het Centraal register van bescherming van de personen (CRBP) is opgezet zonder de medewerking van organisaties van personen met een handicap. De verenigingen werden nauwelijks geïnformeerd na de invoering van het CRBP. Zij krijgen geen medewerking van het kabinet/de administratie van justitie om hun leden te informeren en bij te staan bij het gebruik van het CRBP;
    • Het CRBP is ingewikkeld in het gebruik: de digitale kloof wordt groter. Sommige familiale bewindvoerders zien zelfs van hun mandaat af en vragen de benoeming van een professionele bewindvoerder. Verschillende GP's bevelen aan dat familiale bewindvoerders die niet digitaal onderlegd zijn, worden vervangen door een professionele bewindvoerder;
    • Sommige vrederechters eisen van familiale bewindvoerders dat ze via het digitale platform gaan, en dat is niet wettelijk. Dit is een zoveelste voorbeeld van de verschillen die de NHRPH constateert tussen vrederechters;
    • De NHRPH wil er zeker van zijn dat de bescherming van de gegevens gewaarborgd
    • De NHRPH stelt vast dat alsmaar minder vrederechters gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid om voor ouders-bewindvoerders af te wijken van de jaarlijkse verslaggevings-verplichting. Door de invoering van het CRBP wordt het ook moeilijker om voor ouders-bewindvoerders een uitzondering te maken.

De getuigenissen als zodanig zijn opgenomen in het advies 2022/14, in fine.

IV. Professionele bewindvoerders

a. Register

Op dit ogenblik bestaat er geen specifieke omkadering voor professionele bewindvoerders. In de praktijk worden de eisen gesteld door de beroepsgroep waartoe de bewindvoerder behoort (bv. deontologie van de advocatuur) of door de vrederechter (bv. aansprakelijkheidsverzekering). Er bestaat ook geen lijst van professionele bewindvoerders. De werkgroep is van oordeel dat het register van gerechtsdeskundigen moet uitgebreid worden met een register voor professionele bewindvoerders. Dit register zou alle erkende professionele bewindvoerders per arrondissement evenals informatie over eventuele tuchtsancties moeten bevatten. Om opgenomen te kunnen worden in dit register, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan (punt b). 

De NHRPH deelt deze overwegingen.

b. Erkenning

De werkgroep is van oordeel dat een professionele bewindvoerder eerst moet worden erkend. Dit moet de kwaliteit van de betrokken bewindvoerder garanderen en het vertrouwen versterken. Een erkend bewindvoerder wordt opgenomen in het register van bewindvoerders voor een periode van 6 jaar zoals ook voorzien bij gerechtsdeskundigen waarna een hernieuwing moet worden aangevraagd.
(…)
De criteria voor erkenning zouden er als volgt kunnen uitzien:
1° een door de wet opgelegde opleiding hebben gevolgd;
2° een schriftelijke verklaring de deontologische code te onderschrijven en te respecteren voor de duur van de erkenning;
3° wat de bewindvoerders die geen advocaat zijn betreft, garanties voorleggen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, vereist voor de uitoefening van hun opdracht als bewindvoerder;
4° professionele waarborgen vereist voor de uitoefening van de functie van bewindvoerder kunnen voorleggen, in het bijzonder:
    - een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben afgesloten;
    - niet failliet zijn verklaard of toegelaten tot een collectieve schuldenregeling.
5° niet behoren tot de kring van personen die geen bewindvoerder mogen zijn bedoeld in artikel 496/6 oud BW;
6° niet het voorwerp zijn geweest van een in het strafregister opgenomen veroordeling die onverenigbaar is met de functie van bewindvoerder;
7° geen tuchtsanctie hebben opgelopen voor feiten van minder dan tien jaar geleden die onverenigbaar is met de uitoefening van de functie van bewindvoerder, noch het voorwerp van intrekking van erkenning zijn geweest.

De NHRPH is het eens met het oordeel van de werkgroep. Ze stelt zich echter wel de vraag of de professionele bewindvoerder niet aan bepaalde minimumvereiste zou moeten voldoen qua kennis over de materie.

c. Opleiding

De werkgroep is van oordeel dat de wet de krachtlijnen moet bevatten waaraan de verplichte opleiding voor professionele bewindvoerders moet voldoen. Elke professionele bewindvoerder moet deze opleiding hebben gevolgd, ongeacht de wijze waarop hij zijn opdracht zal uitoefenen (bv. in samenwerking met een sociale dienst, boekhouder, enz.). De medewerkers van de professionele bewindvoerder moeten daarentegen deze opleiding niet hebben gevolgd, maar zouden deze wel op vrijwillige basis moeten kunnen volgen.
In de memorie van toelichting kunnen de krachtlijnen verder worden verduidelijkt. Uiteindelijk zou het de bedoeling moeten zijn om in de wet de verschillende onderdelen en uren aan te geven en deze verder nauwkeurig te preciseren in een KB.

Volgens de werkgroep zou de opleiding minstens de volgende onderdelen moeten bevatten:
1° een algemeen juridisch luik (sociale zekerheid, aansprakelijkheid, beschermingsstatuten, rechten van de patiënt, enz.);
2° de praktische werking van het bewind (beheer, boekhouding, ...);
3° aandacht voor menselijke en medische aspecten en kennis van het sociaal landschap (pathologieën, communicatie, omgang met de familie en de beschermde persoon, ...;
deontologie.
5° Stage bij een erkend professioneel bewindvoerder die reeds meer dan 5 jaar actief is en meer dan twintig bewindvoeringen opvolgt.

De NHRPH is het eens met de inhoud van de opleiding. De NHRPH wil in de opleiding ook het belang benadrukken van empathie en de relatie op basis van wederzijds vertrouwen tussen de bewindvoerder en de beschermde persoon, en van de communicatie tussen de 2 actoren onderling en naar hun omgeving toe (slechts één contact per jaar is onaanvaardbaar). Ook de kennis over sociale rechten  en over de evoluties in de kijk op handicap en inclusie, die visie op zorg en ondersteuning van personen met een handicap is belangrijk. In Vlaanderen gaat het dan over de PersoonsVolgende Financiering en vraaggestuurde ondersteuning met de regie bij de persoon met een handicap en zijn netwerk. Nu stellen we vast dat, ondanks de verschillende bestedingsmogelijkheden van het PVB of PAB, professionele bewindvoerders (en vrederechters) vooral de besteding in voucher bij een vergunde zorgaanbieder stimuleren. In het bijzonder legt de NHRPH in de opleiding de klemtoon op het luik “aandacht voor menselijke en medische aspecten en kennis van het sociaal landschap (pathologieën, communicatie, omgang met de familie en de beschermde persoon, ...)”.

(…)
De opleiding kan worden aangeboden door de balie, het middenveld, de universiteiten, enz. Omdat deze een multidisciplinair karakter heeft, is niet geopteerd voor een monopolie voor de balie. Vereist is wel dat deze opleiding wordt erkend. Voor de erkenning van de opleiding stelt de werkgroep voor om een ad hoc commissie op te richten die is samengesteld uit vier personen met ervaring inzake bewindvoering voorgedragen door de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap, twee personen voorgedragen door de advocatuur (OVB/Avocat.be) die reeds meer dan 5 jaar actief zijn als professioneel bewindvoerder en minstens 20 bewindvoeringen opvolgen en twee personen voorgedragen door de conferentie van voorzitters van de vrederechters. Daarbij wordt gestreefd naar taalpariteit en een gelijk aantal vrouwen als mannen. De helft van de commissieleden heeft een juridische achtergrond. De andere helft moeten beschikken over een relevante expertise. Naast effectieve leden worden er ook plaatsvervangers aangeduid. De aanduiding en werking van deze commissie worden geregeld bij KB. Deze ad hoc commissie brengt advies uit voor de erkenning van opleidingen tot professionele bewindvoerder. De commissie oordeelt bij meerderheid van stemmen. De FOD Justitie zou voor de praktische werking de nodige ondersteuning kunnen aanbieden. De erkenning zelf gebeurt bij ministerieel besluit.

De NHRPH is bereid om 4 personen met ervaring in bewindvoering voor te stellen voor deelname aan de erkenningscommissie.

d. Permanente vorming

Naast een basisopleiding vereist voor de erkenning als professioneel bewindvoerder, stelt de werkgroep voor om een permanente vorming voor het behoud van de erkenning in de wet in te schrijven. Deze permanente vorming zou minstens acht uren per jaar moeten omvatten, waarvan 4 uren juridische vorming en 4 uren niet-juridische vorming. Voor de erkenning van opleidingen in dit verband adviseert de werkgroep om dit over te laten aan de balie.

Jaarlijks moet het bewijs van permanente vorming worden ingediend bij resp. de stafhouder (advocaat) en de betrokken vrederechter (derden). Het bewijs wordt gevoegd in het erkenningsdossier. Dit moet de naleving van dit vereiste verzekeren en ook de transparantie waarborgen. Ingeval dit vereiste niet wordt nageleefd, kan er een tuchtdossier worden opgestart. Dit kan ook een verlenging van de erkenning beletten. Tegelijk kan ook de vrederechter beslissen om geen nieuwe dossiers nog toe te kennen aan deze bewindvoerder.

De NHRPH is eveneens van mening dat permanente vorming noodzakelijk is. Voor de ‘niet-juridische’ vorming is de input van expertise uit het werkveld (zorg voor mensen met een handicap, psychiatrisch patiënten, ouderen, …) een meerwaarde.

e. Tucht en deontologie

De werkgroep is van oordeel dat er een deontologische code moet komen voor de erkend bewindvoerder. Het is volgens de werkgroep aangewezen om deze regels op te nemen in een reglement dat wordt bekrachtigd bij KB. De thema’s die behandeld moeten worden in dergelijke deontologische code moeten worden besproken in andere expertengroepen. De werkgroep is van oordeel dat er een sterke inbreng moet zijn vanuit de praktijk en dat reeds bestaande bepalingen vervat in het reglement van de balie Brussel (NL), erkend bemiddelaar en gerechtsdeskundige daartoe een goede aanzet kunnen vormen. Deze expertengroepen zouden hun werkzaamheden al kunnen aanvatten tijdens het hervormingsproces ingeval blijkt dat er voldoende maatschappelijk draagvlak bestaat over de voorgestelde krachtlijnen.

De NHRPH wenst geraadpleegd te worden voor het opstellen van de deontologische code. Ook vraagt de NHRPH om voldoende tijd, zodat de NHRPH het ontwerp aan de werkgroep “Rechtsbekwaamheid” kan voorleggen. Deze werkgroep bestaat uit leden van de NHRPH en uit experts in de materie.

V. Kosten en erelonen van de bewindvoerder

a. Inkomsten en kosten

1. Begroting

De werkgroep stelt voor om te werken met een forfaitair systeem voor de vergoeding van de bewindvoerder. Iedere professionele (erkend) bewindvoerder heeft recht op deze vergoeding die zowel de vaste kosten als het ereloon voor de afgelopen beheersperiode van één jaar moet dekken.
De inkomsten van de beschermde persoon vormen in het voorgestelde systeem nog steeds de basis voor de vergoeding, maar er zal gewerkt worden met schalen waaraan een bepaald percentage is gekoppeld. Hierna volgt de tabel met het voorstel.

Schaal Forfait

Inkomensschaal / jaar

Tarief forfait bezoldiging + kosten

PUNTEN dossier

Bedrag

Schaal 1

0 tot 10.000 EUR

4 %

1

Max 400 €

Schaal 2

10.000-20.000 EUR:

5 %

2

Max 500 €

Schaal 3

20.000-30.000 EUR:

6 %

3

Max 600 €

Schaal 4

30.000-40.000 EUR:

7 %

4

Max 700 €

Schaal 5

> 40.000 EUR

8 %

5

 

 

De werkgroep is van oordeel dat de vergoeding van de bewindvoerder per bewind en per beheersperiode van één jaar in ieder geval niet lager mag liggen dan 650 euro. Dit bedrag stemt overeen met de vergoeding verschuldigd op een jaarinkomen van een beschermde persoon van 15.000 euro wat het gemiddelde van het bestaansminimum is van een alleenstaande leefloontrekker en een leefloontrekkend gezin.

Om de inkomsten te bepalen, stelt de werkgroep voor om voort te bouwen op het reeds geleverde werk m.b.t. het KB en als uitgangspunt de beheersinspanningen die worden verwacht te nemen. Onder inkomsten worden dan alle bedragen bedoeld die de bewindvoerder moet aanvragen, innen en/of beheren. Deze worden op niet-limitatieve wijze opgesomd in het KB. Daarnaast blijft er ook de lijst met inkomsten die in ieder geval niet in aanmerking komen als berekeningsbasis behouden.

De NHRPH kijkt kritisch naar schaal 5 waar geen maximumbedrag lijkt te zijn vastgesteld.

De NHRPH dringt zeer sterk aan op:

        • De definitie van de minimale prestaties die onder het forfaitaire bedrag vallen, waaronder
          • de aangifte bij de inkomstenbelasting van fysieke personen;
          • de minimaal twee jaarlijkse bezoeken aan de beschermde persoon
          • verzoeken om geld te mogen opnemen van de spaarrekening of andere geblokkeerde rekeningen;
          • financiële verrichtingen;
          • opstellen van de verslagen (de stand van zaken die binnen de 6 weken na kennisgeving van de beslissing van de rechter bij de griffie moet worden ingediend en de jaarverslagen).
          • De correcte opvolging van belangrijke financiële en administratieve zaken voor de persoon onder bewind: betaling van facturen woon- en leefkosten, opvolging dossier tegemoetkomingen, terugbetaling hulpmiddelen, onderhandelingen over de IDO, …
        • Bij de bepaling van het inkomen waarop de vergoeding van de professionele bewindvoerders berekend wordt, mag geen rekening gehouden worden met de uitkeringen die het verlies aan zelfredzaamheid compenseren (IT of hulp aan bejaarden of hulp aan derden van het RIZIV). Ook het PersoonsVolgend Budget, de zorgbudgetten of het Persoonlijke-Assistentiebudget zijn geen inkomens. Elke budgethouder moet de besteding van het PVB of het PAB al verantwoorden aan het VAPH.

De NHRPH is van mening dat de lijst van minimale prestaties nog veel ruimte laat voor interpretatie. Bovendien lijkt de betrokkenheid van de vertrouwenspersoon in de voorgestelde werking beperkt.

Ten slotte is de werkgroep van oordeel dat ook familiale bewindvoerders een vergoeding moeten kunnen vragen die gelijk is aan die van professionele bewindvoerders, met uitzondering van de ouders. Volgens de werkgroep dringt er zich evenwel geen wetswijziging op. In de wet staat immers dat “de vrederechter kan” wat deze mogelijkheid impliciet reeds inhoudt.

De NHRPH is er niet tegen gekant dat familiale bewindvoerders, indien zij dit wensen, een vergoeding ontvangen, op voorwaarde dat de door het NHRPH hierboven verdedigde principes worden nageleefd. De NHRPH pleit er voor dat àlle vrederechter in open communicatie treden met ouders-bewindvoerders die hun kind onder bewind thuis opvangen en begeleiden over een billijke financiële regeling voor ‘kost en inwoon’ en andere vergoedingen van gemaakte kosten. Nu is het verschil in hoe vrederechters met deze vraag van gezinnen omgaan te groot.

2. Puntensysteem

De werkgroep beveelt aan om een puntensysteem voor de verdeling van de bewindvoeringen onder de professionele bewindvoerders in te voeren. Dit puntensysteem moet een eerlijke en evenwichtige verdeling van bewindvoeringen benaarstigen en zorgen voor transparantie zodat een systematische bevoordeling van bepaalde professionele bewindvoerders en een sterke cumul aan bewindvoeringen worden vermeden (zie hoger, erkenning).

De werkgroep realiseert zich dat de werklast van een bewindvoerder niet enkel wordt bepaald door het te beheren vermogen, maar dat er ook nog andere factoren een belangrijke rol kunnen spelen. Om die reden stelt de werkgroep voor dat er door de betrokken actoren correctiefactoren worden bepaald waarmee het betrokken punt wordt vermenigvuldigd om te komen tot een gewogen punt. Bijvoorbeeld: een professioneel bewindvoerder krijgt een dossier toebedeeld dat gelijkstaat met 3 punten. De beschermde persoon blijkt niet-residentieel te zijn opgenomen en nog actief te zijn in het rechtsverkeer wat een verhoogde werklast met zich meebrengt voor de bewindvoerder. Welnu, in dat geval zou bv. een correctiefactor 0,70 het punt naar omlaag kunnen brengen omdat de werklast hoger ligt dan een gemiddeld dossier in die categorie.

De vrederechter houdt bij de toebedeling van dossiers niet enkel rekening met de match tussen beschermde persoon en bewindvoerder, maar moet er ook op toezien dat iedere professionele bewindvoerder het voordeel krijgt van een gelijkmatige en proportionele verdeling van de mandaten naar moeilijkheidsgraad en niet naar hoeveelheid. De werkgroep wil in het bijzonder de professionele bewindvoeder aanmoedigen die zich organiseert om een uitvoering van de wet, in het licht van de geest ervan (toegankelijk, persoonsgericht, ondersteunend), mogelijk te maken.
(…)

De NHRPH is van mening dat er een maximaal aantal dossiers per bewindvoerder moet worden vastgesteld. De NHRPH wenst echter zelf niet dat aantal te bepalen. Sommige advocaten die meerdere bewindvoeringsdossiers behandelen, kunnen soms meer ervaring opbouwen. Als dit hun hoofdactiviteit is, kunnen zij een groter aantal dossiers behandelen. Ook als de bewindvoerder zijn werk met overtuiging doet - en niet om gemakkelijk geld te verdienen - , is het mogelijk dat hij of zij meerdere dossiers goed opvolgt. Maar er moet een grens zijn.

b. Buitengewone ambtsverrichtingen

Naast de forfaitaire vergoeding moet het volgens de werkgroep ook mogelijk blijven om de materiële en intellectuele prestaties die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon te vergoeden (art. 497/5, vierde lid oud BW).

Ook op dit punt stelt de werkgroep voor om het reeds verrichte voorbereidende werk m.b.t. het KB te voltooien. Daarbij moet ervoor worden geopteerd om de lijst met prestaties zo eenvoudig en volledig mogelijk te omschrijven. De werkgroep stelt voor deze prestaties een vergoeding van 110 euro per uur voor. Deze vergoeding omvat niet enkel het ereloon, maar ook de gemaakte kosten, weliswaar met uitzondering van de verplaatsingskosten (zie hierna). 

De NHRPH is voorts van mening dat een lijst van verrichtingen moet worden opgesteld. De NHRPH wenst te worden geraadpleegd bij het opstellen van deze lijst. De NHRPH is ook van mening dat het bedrag verschillend moet zijn naargelang het om een materiële dan wel een intellectuele verrichting gaat. De vergoeding voor intellectuele verrichtingen mag iets hoger liggen.

De werkgroep is geen voorstander van een afzonderlijk systeem van vergoeding voor het vervreemden van onroerende goederen dat vandaag gangbaar zou zijn in sommige arrondissementen, nl. de toekenning van een percentage op de verkoopprijs. Dit systeem kan tot onwenselijke gevolgen leiden omdat het verkopen door de bewindvoerder stimuleert terwijl dit niet noodzakelijk nodig dan wel wenselijk is in het licht van een goed beheer. De werkgroep is van oordeel dat de prestaties die verband houden met de vervreemding van een onroerend goed op dezelfde wijze kunnen worden vergoed zoals alle andere prestaties en is niet overtuigd dat er een redelijke verantwoording zou bestaan voor een andere behandeling. De werkgroep deelt in dat verband de mening van de Hoge Raad voor de Justitie.

De NHRPH deelt deze mening.

(…)
Ten slotte meent de werkgroep dat de verplaatsingskosten voor verplaatsingen buiten het arrondissement die kaderen binnen buitengewone ambtsverrichtingen wel afzonderlijk mogen worden vergoed en dit volgens het wettelijke tarief. In uitzonderlijke gevallen kunnen deze kosten immers oplopen. De vrederechter houdt in ieder geval toezicht op het gerechtvaardigd karakter van deze kosten.

c. Indexering

De werkgroep beveelt aan dat de bedragen opgenomen in het KB getroffen ter uitvoering van artikel 497/5 oud BW elk jaar automatisch worden aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

d. Financiering van de bewindvoering en menselijke waardigheid

Zoals hoger aangegeven, vindt de werkgroep het belangrijk dat de vergoeding niet raakt aan datgene wat nodig is om een menselijke waardigheid te behouden. De inkomsten mogen door de vergoeding van de bewindvoerder in ieder geval niet dalen onder de drempel van de in artikelen 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijk integratie bedoelde bedragen, vermeerderd met de som van de in artikel 1410, § 2, 1° Ger.W. bedoelde bedragen.

De NHRPH is van mening dat de bedragen bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 te laag zijn. De NHRPH merkt evenwel op dat met name de tegemoetkomingen voor personen met een handicap niet in aanmerking zouden worden genomen voor de berekening van de vergoeding van de bewindvoerder.

Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de beschermde persoon een minimum aan zakgeld zou kunnen krijgen.

Ingeval de inkomsten van de beschermde persoon niet toereikend zijn om de vergoeding te betalen, moet de samenleving haar verantwoordelijkheid nemen en bijpassen. De werkgroep laat open door wie en hoe die bijpassing precies moet verlopen. De werkgroep beschikt over onvoldoende gegevens om dit precies te begroten, maar wenst enkele te onderzoeken pistes aan te reiken:

1° de OCMW’s passen de tekorten bij. Dit gebeurt nu reeds in de praktijk in vele gevallen, maar een uniform kader ontbreekt en het is geen garantie. Zo bestaat er ook rechtspraak die van oordeel is dat deze vergoeding niet past binnen de te verlenen maatschappelijke dienstverlening bedoeld in artikel 1 van de OCMW-wet. Daarom zou in voornoemde bepaling best worden verduidelijkt dat ook de prestaties verricht in het kader van een bewindvoering prestaties zijn die ertoe strekken de menselijke waardigheid te waarborgen.

2° er wordt een nieuw fonds opgericht dat wordt gespijzigd met bijdragen van (begoede) beschermde personen. Meerdere systemen zijn denkbaar. Zo zou ook daar met progressieve schalen kunnen gewerkt worden waarbij beschermde personen met een inkomen tussen de 20.000-25.000 euro bv. 50 euro, tussen de 25.000-30.000 euro bv. 75 euro en meer dan 30.000 euro bv. 100 euro moeten bijdragen. Daarbij mag geen rekening worden gehouden met de bijzondere prestaties van de bewindvoerder. Dit systeem moet evenwel zorgvuldig onderzocht worden. De vrees die sommige leden uitdrukt, is dat een te zware financiële inspanning zal verwacht worden van beschermde personen om de tekorten te kunnen bijpassen. Eerste globale simulaties tonen aan dat er jaarlijks ongeveer 20 miljoen euro nodig zou zijn. Bovendien bestaat de angst dat steeds meer vermogende beschermde personen een zorgvolmacht hebben opgemaakt waardoor bewindvoering hoofdzakelijk nog wordt georganiseerd voor minvermogenden. Volgens andere leden zullen de te verwachten bij te passen tekorten helemaal niet zo hoog oplopen.

3° het fonds van de tweedelijns juridische bijstand wordt uitgebreid naar bewindvoeringen. Iedere persoon die wenst een beroep te doen op de diensten van justitie, draagt dan bij om er zo voor te zorgen dat ook personen die niet over de nodige financiële middelen beschikken, ook (op gelijkwaardige wijze) een beroep zouden kunnen doen op de diensten van justitie. Dit zal volgens sommige leden goed verantwoord moeten worden omdat het opzet van het fonds wordt uitgebreid en er ook een bijdrage wordt gevraagd voor de financiering van een dienstverlening buiten het kader van een gerechtelijke procedure.

4° het tekort wordt bijgepast zoals dit het geval is in het kader van de collectieve schuldenregeling door een tenlasteneming door de staat.

De werkgroep wenst te beklemtonen dat de samenleving een verantwoordelijkheid draagt om ook kwetsbare volwassenen een menswaardig bestaan te garanderen, zelfs ingeval er een bewindvoering moet worden georganiseerd.

De NHRPH is er in het bijzonder voorstander van dat wanneer het inkomen van de beschermde persoon niet volstaat om de vergoeding te betalen, de gemeenschap haar verantwoordelijkheid moet nemen en dit moet compenseren. De NHRPH spreekt zich niet uit over de beste manier om deze maatregel te financieren.