Ga naar de inhoud

Advies 2025/01

 

Het secretariaat van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) kampt momenteel met een aanzienlijk personeelstekort.

Het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid heeft op 9 mei jongstleden beslist dat er geen vervanging komt voor medewerkers die niet langer voor het secretariaat werken.

Dit maakt het voor de NHRPH erg moeilijk om zijn opdracht als adviesorgaan naar behoren uit te voeren. Concreet betekent dit dat de NHRPH de voorziene termijnen voor het afleveren van zijn adviezen noodgedwongen moet verlengen.

 

Advies nr. 2025/01 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over een ontwerp van deontologische code van de professionele bewindvoerders (in uitvoering van de wet van 08.11.2023 - artikel 27 tot invoeging in het gerechtelijk wetboek van een artikel 555/23), uitgebracht tijdens de plenaire vergadering van 20/01/2025.

Advies uitgebracht op verzoek van de administratie van de minister van Justitie per e-mail van 18 december 2024.

 

1. ADVIES BESTEMD

  • Voor opvolging aan de heer Benoit Cornélis van de FOD Justitie
  • Voor opvolging aan mevrouw Annelies Verlinden, minister van Justitie
  • Voor opvolging aan de ordes van advocaten
  • Ter informatie aan de heer Rob Beenders, minister van Personen met een handicap en Gelijke Kansen
  • Ter informatie aan Unia
  • Ter informatie aan het UNCRPD-coördinatiemechanisme
  • Ter informatie aan de federale ombudsman
  • Ter informatie aan de Hoge Raad voor de Justitie
 

2. ONDERWERP

De wet van 8 november 2023 betreffende het statuut van bewindvoerder over een beschermde persoon heeft het statuut van professionele bewindvoerder aangepast. De wet vereist dat de kandidaat-professionele bewindvoerder voldoet aan een aantal voorwaarden voordat hij wordt opgenomen in het nationaal register van professionele bewindvoerders.

Een van deze voorwaarden betreft het naleven van een deontologische code.

Het kabinet van de minister van Justitie heeft de orde van advocaten gevraagd een ontwerp van deontologische code op te stellen.

 

3. ANALYSE

  1. De minister van Justitie heeft de ordes van advocaten gevraagd een ontwerp van deontologische code voor professionele bewindvoerders op te stellen.

  2. Het ontwerp van code kaart, in vage en algemene termen, enkele aspecten aan, waaronder de volgende:

    1. bevorderen van de autonomie en handelingsbekwaamheid van de beschermde persoon – naleven van de UNCRPD, zonder discriminatie van de persoon en zijn of haar meningen, met inachtneming van al zijn of haar vrijheden. In de mate van het mogelijke wint de bewindvoerder het advies in van de beschermde persoon over belangrijke beslissingen en maatregelen met betrekking tot zijn of haar goederen of persoon;
    2. beheren van de dossiers met behulp van generatieve AI, waarbij de resultaten aan menselijke kritiek worden onderworpen;
    3. beheren van de contacten tussen de beschermde persoon en de vertrouwenspersoon. In de mate van het mogelijke moet voorrang worden gegeven aan het schriftelijk mededelen van essentiële beheersbeslissingen en, ook in de mate van het mogelijke, moet worden gezorgd voor duidelijke, begrijpelijke en passende informatie;
    4. verbeteren van de kwaliteit van het beheer. Er is bepaald dat de bewindvoerder blijk moet geven van stiptheid en behoorlijke beroepsuitoefening en de goederen moet gebruiken om de materiële en morele toestand van de aan zijn zorg toevertrouwde persoon te verbeteren.

  3. De bepalingen zijn ook van toepassing op professionele buitengerechtelijke mandatarissen, maar sommige bepalingen zijn uitdrukkelijk niet van toepassing op buitengerechtelijke bewindvoerders. Waarom deze verduidelijking, gelet op het feit dat de code is bestemd voor professionele bewindvoerders? Is dit om te zeggen dat bepaalde bepalingen van de code ook van toepassing zijn op familiale bewindvoerders?

 

4. ADVIES

Het advies van de NHRPH is in verschillende opzichten volledig negatief.

A. Over het verzoek aan de ordes van advocaten

  • De ordes van advocaten hebben aan deze deontologische code gewerkt op verzoek van de minister van Justitie. De NHRPH betreurt het ten zeerste dat de ordes geen andere actoren van het maatschappelijk middenveld bij dit proces hebben betrokken. Noch de NHRPH, noch de vertegenwoordigers van de familiale bewindvoerders werden geïnterpelleerd: met hun expertise over de evoluties in de sector zouden diverse organisaties voor personen met een handicap ook belangrijke bijdragen kunnen hebben geleverd. Dat was overigens ook het advies van de Kamercommissie Justitie die de wet betreffende het statuut van bewindvoerder had voorbereid.
  • Op kwalitatief vlak beantwoordt deze code niet aan de verwachtingen van de beschermde personen en hun families. De begeleiding van de persoon met een handicap wordt immers voorgesteld als een ontmenselijkte taak, een opeenvolging van administratieve handelingen die vooral zijn ingegeven door de behoeften van het dossier en niet zozeer door de behoeften van de persoon. Er is geen enkele resultaatsverplichting voor de bewindvoerders; de bewindvoerders kunnen eenzijdig beslissen welke middelen ze inzetten, zonder enige verplichting om de persoon te raadplegen. De vage beschrijving van het kader maakt geen enkele evaluatie mogelijk. Indien de code ongewijzigd blijft, ziet de NHRPH niet goed wat de meerwaarde zal zijn voor de kwaliteit van de bewindvoering. De tekst blijft hangen in het stadium van algemeenheden die overigens vaak reeds verplichtingen zijn voor advocaten.
  • In de code wordt ook totaal voorbijgegaan aan een VN-beginsel dat hoger staat in de hiërarchie van prioriteiten: de levenskeuzes van de persoon zijn wel degelijk belangrijker dan het materieel of moreel belang van de persoon. Er is sprake van het respecteren van de individuele vrijheden, de burgerrechten, de integriteit van de beschermde persoon, zijn of haar persoonlijke levenssfeer, … maar op geen enkel moment wordt verduidelijkt welke concrete vorm deze principes in het dagelijks leven aannemen. Het zou beter zijn geweest om te verduidelijken dat de bewindvoerder, vanaf het begin, verplicht een plan moet opstellen, in overleg met de beschermde persoon, de vertrouwenspersoon en het netwerk van de persoon: dit plan moet verduidelijken wat belangrijk is voor de persoon. Zo zou er bijvoorbeeld in kunnen worden verduidelijkt dat de persoon zijn of haar hobby’s wil blijven uitoefenen, dat hij of zij vrienden wil ontmoeten en daar vervoer voor nodig heeft, dat hij of zij graag naar de kapper gaat, … Voor al deze aspecten moeten afspraken worden gemaakt om ervoor te zorgen dat ze in de praktijk worden uitgevoerd. Het zijn vaak deze aspecten die aanleiding geven tot klachten.
  • Betekent het feit dat het schrijven van de tekst werd toevertrouwd aan de ordes van advocaten dat de rol van professionele bewindvoerder het voorrecht is van advocaten alleen? Is dat het geval? Of kan de opdracht worden opengesteld voor andere beroepen? Moet dit niet in een luik “voorwaarden om professionele bewindvoerder te zijn” worden verduidelijkt?

B. Over de algemene inhoud van de code – wat in de code ontbreekt 

  • Een deontologische code is een ethische code die een kader verschaft waarin een persoon kan handelen en denken. Deontologie biedt een houvast: “hoe het best handelen in verschillende situaties?”. De code is immers tegelijkertijd een kader voor de uitoefening van het mandaat van bewindvoerder en een bescherming van de beschermde persoon.
  • De code profileert zich als een tekst die overeenstemt met artikel 12 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD). Het zou getuigen van juridische en morele loyaliteit als de tekst van het Verdrag, en ook de General Comment nr. 1 die hiervan werd afgeleid, duidelijk als inspiratiebronnen in de tekst van de code worden vermeld. Deze dimensie ontbreekt op heel wat plaatsen in de voorgestelde code.
  • Het ontwerp dat de NHRPH wordt voorgelegd is te vaag en te weinig bindend. Sommige professionele bewindvoerders leveren uitstekend werk. Maar voor sommige anderen zijn jammer genoeg concrete regels noodzakelijk. De obstakels waarmee personen met een handicap en hun families al jarenlang te maken krijgen, worden niet voldoende in aanmerking genomen in het ontwerp van deontologische code:
    • moeilijke communicatie – de bewindvoerder is vaak onvoldoende bereikbaar voor de onder bescherming geplaatste persoon en/of zijn netwerk;
    • onvoldoende respect voor de cultuur en de mening van de persoon die onder bewindvoering staat en zijn natuurlijk (familiaal) netwerk;
    • onvoldoende verdediging van de belangen, behoeften en verlangens van de beschermde persoon;
    • onvoldoende kennis van de sector, met als gevolg dat niet alle rechten in aanmerking worden genomen. De administratieve obstakels waarop de personen stuiten, worden ook te weinig in aanmerking genomen. Zeker wanneer de bewindvoerder zich ook bezighoudt met de bescherming van de persoon, is er een uitgebreide communicatie met de persoon en zijn netwerk en een grondige kennis van het domein van onder andere de geneeskundige verzorging nodig. Deze elementen ontbreken vaak. Enkele voorbeelden:
      • Een professionele bewindvoerder in Vlaanderen zal doorgaans hoofdzakelijk het persoonsvolgende budget (PVB) willen gebruiken om verzorging bij een erkend zorgverlener te bekostigen. De bewindvoerder is van oordeel dat de andere opties voor het gebruik van het PVB, bijvoorbeeld door middel van persoonlijke assistenten, veel te complex zijn en moeilijk te verenigen met zijn eigen beroep.
      • Wanneer het gaat om een opinie over de kwaliteit van de hulp, wordt vaak het advies van het personeel van een instelling gevraagd en gevolgd. Die aanpak is veel te beperkt.
    • Het snel cumuleren van geld wordt vaak bevoorrecht ten opzichte van de levenskwaliteit of de wensen van de persoon. De persoon ontvangt vaak een te laag bedrag voor een waardig leven, zelfs als zijn of haar inkomsten toereikend zijn. Er wordt weinig aandacht besteed aan de wensen van de persoon op het vlak van vrijetijdsbesteding en aankopen. De beschermde persoon wordt niet op de hoogte gebracht van het budget dat beschikbaar is voor zijn of haar hobby’s en/of heeft niets te zeggen over de manier waarop het wordt uitgegeven.
    • Naast de – voortaan forfaitaire – honoraria proberen professionele bewindvoerders zo veel mogelijk bijkomende prestaties te zoeken die ze kunnen factureren.
  • In deze deontologische code had ook de manier waarop de waarden en de beheersprincipes moeten worden omgezet in concrete acties en taken moeten staan door de professionele bewindvoerders en eventuele medewerkers die hen omringen. De begeleidende maatregelen moeten zowel formeel als informeel zijn (zie General Comment nr. 1). In de code komt deze dimensie totaal niet ter sprake.
  • De tekst is doorspekt met “in de mate van het mogelijke”. Dit zwakt de tekst volledig af en zal gegarandeerd als handig excuus worden gebruikt door de bewindvoerders om hun verantwoordelijkheid voor een essentieel luik van hun opdracht af te schuiven: communiceren met de persoon en zijn of haar mening vragen!!! Indien de traditionele communicatie bijvoorbeeld moeilijk verloopt, tijd vraagt, … kan de bewindvoerder immers eenvoudigweg aangeven dat het “niet mogelijk” is. De NHRPH vraagt om de formule “in de mate van het mogelijke” overal te schrappen.
    • Personen met meervoudige, zeer ernstige handicaps kunnen ook communiceren. Voor deze personen in het bijzonder is het belangrijk dat op zijn minst de vertrouwenspersoon of het familiale netwerk actief betrokken wordt.
    • De opleiding van bewindvoerders zou een vorming in FALC (gemakkelijk te lezen en te begrijpen taal) moeten omvatten. Het uitdenken van het opleidingsprogramma moet in overleg met de representatieve organisaties voor personen met een handicap gebeuren.
  • Het is niet goed om de vertrouwenspersoon/het familiaal netwerk pas in artikel 10 te vermelden. Deze twee verdienen een belangrijkere plaats. De bewindvoerder moet er ook op toezien dat er effectief een vertrouwenspersoon wordt aangesteld wanneer er nog geen was.
  • Nergens in de deontologische code komt de relatie tussen de bewindvoerder en de vertrouwenspersoon ter sprake. Dat is een ernstig tekort. 
  • De tekst maakt geen enkel onderscheid naargelang de bewindvoerder optreedt in een regeling van bijstand of van vertegenwoordiging. Brengt de rol van bewindvoerder in de regeling van bijstand geen bijkomende verplichtingen voor de bewindvoerder met zich mee? Zoals: in duidelijke taal het belang van een handeling toelichten, de beschermde persoon helpen om een geïnformeerde beslissing te nemen (zich niet beperken tot een eenvoudige raadpleging zoals vereist in een regeling van vertegenwoordiging), de persoon stimuleren om geleidelijk zijn of haar autonomie te vergroten, enz. Nog belangrijker is dat er reeds vooraan in de code aan moet worden herinnerd dat bijstand altijd voorrang moet hebben op vertegenwoordiging. Deze oproep wordt ook herhaald in de universitaire studie van 2024 gericht aan de vrederechters, aangezien het aantal bijstandsdossiers verwaarloosbaar laag blijft (pagina 117). Alleen met bijstand heeft de persoon de kans om zo zelfstandig mogelijk en zonder grote risico’s voor zichzelf een rol in de maatschappij op te nemen. 
  • De NHRPH hamert sterk op de noodzaak van een “menselijke en sociale” opleiding voor professionele bewindvoerders: de inhoud en de reikwijdte van de UNCRPD en FALC (gemakkelijk te lezen en te begrijpen taal) zijn noodzakelijke pijlers voor deze opleiding (zie advies 2023-07).
  • Er ontbreekt duidelijk een artikel over de gevolgen van het niet-naleven van de code. Gezien de vage bewoordingen van de code zal het onmogelijk zijn om aan te duiden op welke manier de code niet is nageleefd.
  • Er zou ook een artikel over het einde van de bewindvoering moeten worden toegevoegd. Sommige bewindvoerders houden hardnekkig vast aan hun dossier, ook al zijn ze duidelijk in conflict met de beschermde persoon. In deze situaties zijn het vaak de beschermde personen zelf die – wanneer ze de middelen daartoe hebben – een procedure moeten starten om van bewindvoerder te veranderen. Is een relatie van bewindvoering niet in de eerste plaats een vertrouwensrelatie en een opdracht ten dienste van de persoon?! Vanuit dit oogpunt is het de plicht van de bewindvoerder zelf om zich terug te trekken indien de vertrouwensband is verbroken en de persoon van bewindvoerder wil veranderen. Een goede “werkrelatie” tussen de beschermde persoon en zijn of haar bewindvoerder moet een ethisch principe zijn. Indien dit niet het geval is, zou de bewindvoerder stappen moeten ondernemen om zijn of haar mandaat in te leveren in overleg met de persoon en de vrederechter. Deze procedure mag geen kosten met zich meebrengen voor de beschermde persoon.
  • De NHRPH vraagt zich af wat het toepassingsgebied van de deontologische code is. Waarom die enkel op de professionele bewindvoerders toepassen, en niet op de familiale bewindvoerders?

C. Over de precieze inhoud van de artikelen
(te lezen als aanvulling bij de overwegingen in punt B)

Artikel 1:

De bewindvoerder respecteert, in de mate van het mogelijke, de beginselen waarvoor de beschermde persoon heeft gekozen in zijn of haar voorkeursverklaring.

Deze terminologie is ontoereikend. De NHRPH stelt de volgende fomulering voor: De bewindvoerder respecteert het beginsel van “doelgerichte zorg”. De benadering “doelgerichte zorg” vertrekt van de persoon die nood heeft aan ondersteuning en gaat uit van zijn levensdoelen en van wat echt telt voor de persoon in zijn of haar leven. Het gaat om het positief benaderen van de doelen van een persoon en het verbeteren van zijn of haar vermogen om deze levenskwaliteit te maximaliseren. Bewindvoering is een dynamisch proces gebaseerd op de dialoog over de levensdoelen en de te nemen beslissingen, waarin de interpretatie en de denkoefening de nodige aandacht krijgen. Voorkeuren kunnen in de loop van de tijd evolueren en aanzienlijk verschillen van het referentiekader van de bewindvoerder. Het volstaat dus niet in deze juridische tekst te spreken van “het belang van de beschermde persoon”, aangezien dat belang in het referentiekader van de bewindvoerder beduidend kan verschillen van wat de beschermde persoon zelf belangrijk vindt of wat hij of zij wenst.

Er moet veel vaker een regeling van bijstand bij het nemen van beslissingen worden ingevoerd.

De communicatiewijze van een persoon mag geen obstakel zijn om hulp te krijgen bij het nemen van beslissingen, zelfs wanneer deze communicatiewijze niet conventioneel is of slechts wordt begrepen door een zeer klein aantal personen (General Comment nr. 1). Beschermde personen kunnen hun wensen op heel wat andere manieren duidelijk hebben aangegeven (bv. in een begeleidingsplan). Enkel verwijzen naar de verklaring van voorkeur is niet voldoende. De NHRPH is overigens van oordeel dat het familiale netwerk hier ook een rol moet spelen. Ook al zijn de ouders of de broers en zussen, om de ene of de andere reden, niet aangeduid als bewindvoerder(s), toch zijn zij vaak zeer betrokken en zouden zij op zijn minst moeten worden gehoord en erbij worden betrokken. De verplichting voor de bewindvoerder om te raadplegen betreft ook de vertrouwenspersoon, zeker wanneer de beschermde persoon een verstandelijke handicap heeft.

Naast de mondelinge communicatie is er ook steeds een schriftelijke communicatie nodig. Dit maakt het ook voor derden (een begeleidingsdienst, een naaste) mogelijk te weten wat de bewindvoerder van goederen heeft meegedeeld. En op dezelfde manier moet dit aan de beschermde persoon op een begrijpelijke manier worden gecommuniceerd.

De bewindvoerder waakt erover, voor zover mogelijk, de autonomie van de beschermde persoon te bevorderen.
Het universitaire onderzoek van 2024 (pagina 211) bevestigt dat maatwerk bij de organisatie van een rechterlijke bescherming een uitzondering blijft. Deze vaststelling gaat totaal in tegen de vereisten van art. 12 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de opmerkingen die de VN in 2014 aan België richtten (pagina 8)!

Er moet meer worden aangedrongen op de noodzaak om de autonomie te ontwikkelen op basis van het principe van bijstand: de bewindvoerder moet er ook op toezien dat de persoon een verstandige beslissing kan nemen.

De bewindvoerder oefent zijn mandaat uit in het belang van de beschermde persoon en legt daarbij de nodige omzichtigheid, nauwgezetheid en diligentie aan de dag.
De General Comment nr. 1 verduidelijkt dat de bewindvoerder moet handelen overeenkomstig de wil van de persoon. Wanneer het na aanzienlijke inspanningen niet mogelijk blijkt de wil en de voorkeuren van een individu vast te stellen, moet de “beste interpretatie van wil en voorkeuren” de “beste belangen” vervangen. Dit eerbiedigt de rechten, de wil en de voorkeuren van het individu, overeenkomstig artikel 12, paragraaf 4. Het principe van de “hogere belangen” is op zich alleen geen garantie overeenkomstig artikel 12.

Alle vormen van begeleiding in het uitoefenen van de handelingsbekwaamheid, met inbegrip van intensievere vormen van begeleiding, moeten gebaseerd zijn op de wil en de voorkeuren van de persoon, en niet op wat objectief gezien in zijn of haar hogere belang wordt geacht. Dit is een ABSOLUUT essentieel aspect dat moet worden opgenomen in de tekst van de code op het niveau van de belangrijkste vereisten. Met andere woorden, de wens van de persoon moet voorrang krijgen op zijn hogere belang. We kunnen ons niet langer voorstellen dat we de keuze van de persoon niet respecteren wegens een handicap, want dat zou een discriminatie inhouden van personen met een handicap ten opzichte van zogenaamd “valide” personen.  

De bewindvoerder oefent zijn mandaat uit met respect voor… De volgende tekst moet worden toegevoegd: “leidende beginselen van het VN-Verdrag: participatie in de samenleving en in het politieke leven, zelfstandig wonen, inclusie, non-discriminatie en zelfbeschikking.”

Het respect voor de non-discriminatie van de beschermde persoon op grond van … Hoe zit het met de andere discriminatiecriteria die beschermd worden door de antidiscriminatiewet (in het bijzonder ‘vermogen’!!)?

De bewindvoerder mag niet optreden als raadsman van de beschermde persoon.

In geval van een belangenconflict met de te beschermen persoon verzoekt de bewindvoerder de bevoegde rechtbank om de aanstelling van een bewindvoerder ad hoc om de rechtshandeling in kwestie te verrichten. De bevoegde rechtbank beoordeelt de opportuniteit van deze aanstelling.

De NHRPH vindt deze toevoeging nutteloos, aangezien dit element reeds bepaald is in artikel 497/4 van het gerechtelijk wetboek.

Artikel 2:  /

Artikel 3: /

Artikel 4: /

Artikel 5: /

Artikel 6:

De NHRPH stelt verbaasd vast dat er plaats is voorbehouden voor artificiële intelligentie (AI): bewindvoering is vooral een menselijke en relationele zaak! Bewindvoering is niet louter een administratieve of commerciële taak. Voor het beheer van de rekeningen, de boekhoudkundige verrichtingen, enz. kan een bewindvoerder een beroep doen op allerlei soorten ICT-applicaties. Maar de communicatie met de beschermde personen, het invoeren van een besluitvormingsprocedure, het evalueren van de wensen en verwachtingen, enz. mogen in geen enkel geval worden overgenomen door AI!

Zelfs in de veronderstelling (en dit is zeer waarschijnlijk, aangezien advocaten al gebruik maken van AI voor heel wat van hun repetitieve taken) dat AI een beheerstool is die een beter beheer en een betere opvolging van de dossiers, maar ook toegankelijkere teksten in een duidelijke en aangepaste taal mogelijk maakt, een tool die het ook mogelijk zou maken de non-take-up te verminderen, en zelfs een tool die het mogelijk zou maken noden op te sporen in de communicatie met de beschermde persoon, … , dan zal dit er ook toe leiden dat de globale tijd van het beheer zal verminderen ten opzichte van de huidige situatie. Zullen deze innovaties, door het verminderen van repetitieve of administratieve taken, ertoe leiden dat professionele bewindvoerders meer tijd zullen besteden aan menselijke begeleiding? Dit zou het geval moeten zijn en dat is een bijkomende reden om in de code op te nemen dat de bewindvoerder tijd moet besteden aan formele en informele face-to-facecontacten, op regelmatige en constante basis.

De NHRPH stelt zich ook vragen bij de vergoeding van de bewindvoerder ten opzichte van de automatisering van de taken. Het forfaitair bedrag als dusdanig zou het beheer van een bewindvoering ruim moeten dekken.

Er moet hoe dan ook in de code worden verduidelijkt dat de bewindvoerder steeds aansprakelijk blijft voor ieder ongewenst gevolg in de bewindvoering dat te wijten is aan het gebruik van AI.

Artikel 7: /

Artikel 8:

De NHRPH vraagt om het volgende idee toe te voegen: “Het beheer van het financieel vermogen van de beschermde persoon maakt deel uit van de hoofdtaak van de bewindvoerder. Daartoe ontvangt de bewindvoerder een forfaitaire vergoeding. De kosten gekoppeld aan bijvoorbeeld de automatisering van de boekhouding mogen niet ten laste van de beschermde persoon zijn. De honoraria voor bijkomende dienstverlening moeten worden gerechtvaardigd.”

Artikel 9: /

Artikel 10:

De tekst moet meer onderbouwd worden:

  • Het aantal dossiers dat door één bewindvoerder wordt beheerd, mag geen belemmering vormen voor de goede uitvoering van zijn of haar opdracht. Daartoe moet een minimum aan omkadering gewijd aan het beheer van de bewindvoeringsdossiers worden voorzien (de cijfers moeten nog worden bepaald, maar aan de hand hiervan kunnen richtlijnen voor het beheer worden vastgesteld in plaats van het aantal dossiers in absolute aantallen te beperken.
  • De NHRPH stelt vast dat artikel 499/1, § 3, bepaalt dat de bewindvoerder de persoon “op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar” ontmoet. Voor de NHRPH is deze relatie gebaseerd op vertrouwen en dit kan enkel door middel van regelmatige en spontane uitwisselingen en communicatie. De minimaal voorziene frequentie is zeer laag. Bovendien moeten de vertrouwenspersoon en de beschermde persoon hun vragen in alle vertrouwen en spontaniteit kunnen stellen.
  • Het volgende idee toevoegen: “De bewindvoerder handelt in het beste belang van de beschermde persoon en in het licht van het ontplooien en verbeteren van zijn of haar levenskwaliteit. Hij respecteert zijn of haar keuzes en meningen en handelt in overleg met de beschermde persoon en/of zijn of haar vertrouwenspersoon.” De beslissingen van de bewindvoerder zijn gebaseerd op objectieve elementen (financiële draagkracht, eventueel in gevaar zijn van de persoon, enz.). De bewindvoerder respecteert de waarden en keuzes van de beschermde persoon zonder een moreel oordeel te vellen.
  • De bewindvoerder correspondeert rechtstreeks met de beschermde persoon (...) en de vertrouwenspersoon. De NHRPH zou hier het volgende aan willen toevoegen: “Indien er geen vertrouwenspersoon is, maar het familiale netwerk (een deel van) de zorg van de beschermde persoon op zich neemt, moeten deze personen ook op de hoogte worden gebracht van belangrijke elementen betreffende de bewindvoering.”

Artikel 11:

De bewindvoerder gebruikt de hem toevertrouwde goederen in de eerste plaats om de materiële en morele toestand van de aan zijn zorg toevertrouwde persoon te verbeteren.
Hoe moet de uitdrukking “de materiële en morele toestand van de hem toevertrouwde persoon” worden geïnterpreteerd? De inkomsten van de persoon moeten dienen voor een leven van de best mogelijke kwaliteit en niet voor het zo veel mogelijk sparen ten voordele van latere (verre) erfgenamen.

De materiële en morele toestand verbeteren volstaat overigens niet voor de UNCRPD: het gaat wel degelijk in de eerste plaats om het respecteren van de keuze van de persoon, zijn of haar waarden, verwachtingen en al dan niet geformuleerde wensen.
Aan de doelstellingen moet een punt "levenskwaliteit" worden toegevoegd, aangezien dat begrip ruimer is dan de materiële en morele toestand.
Het verbeteren van de materiële situatie van de persoon moet in verhouding zijn met de inkomsten en een waardige levenskwaliteit. De NHRPH ontvangt zorgwekkende getuigenissen waarin de persoon een zeer laag bedrag voor zijn levensonderhoud ontvangt en een zeer beperkt budget voor hobby’s dat niet in verhouding is met zijn - objectief gezien - vrij aanzienlijke inkomsten. Deze personen leven in armoede, niet omdat ze over onvoldoende middelen beschikken, maar omdat ze ertoe worden gedwongen.

Voor de NHRPH ontbreekt er een artikel in de code over de gevolgen voor de bewindvoerders die zich niet naar de code schikken.
De NHRPH zou graag willen dat de volgende bepaling wordt toegevoegd: “Het niet-naleven van de code zal leiden tot het schorsen van de bewindvoerder, het schrappen van zijn naam uit het register, het tijdelijk stopzetten van zijn opdracht of het ontslaan van de bewindvoerder”. De vraag is ook wie daarover zal oordelen. Hoe kunnen de beschermde personen en hun families bezwaar / klacht indienen? De NHRPH vraag dat daartoe een ethisch comité wordt gecreëerd. 

De NHRPH vraagt het volgende:

    • Het kader van de denkoefening moet veel ruimer zijn en worden uitgebreid tot een aantal bezorgdheden, principes en waarden op het vlak van mensenrechten. De levenskeuze van de persoon overstijgt zijn of haar financieel belang (of dat van zijn of haar erfgenamen). Het huidige ontwerp van code moet volledig worden herschreven.
    • De waarden en principes moeten worden omgezet in duidelijke taken en concrete acties die goed gepreciseerd moeten worden in de deontologische code.
    • De NHRPH en de verenigingen die regelmatig contact hebben met personen die onder een beschermingsstatuut staan en hun families moeten structureel worden betrokken bij de hele denkoefening en het herschrijven en beoordelen van de deontologische code.