Advies 2024/17
Advies nr. 2024/17 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over de door de DG Personen met een handicap (DG HAN) bestelde studie over de oorzaken van de non-take-up bij personen met een handicap.
Advies besproken tijdens de plenaire vergadering van 18/11/2024 en uitgebracht per e-mail op 21/11/2024.
Advies uitgebracht op initiatief van de NHRPH.
1. ADVIES BESTEMD
- Voor opvolging aan de heer Rob Beenders, minister van Consumentenbescherming, Sociale Fraudebestrijding, Personen met een handicap en Gelijke Kansen
- Voor opvolging aan mevrouw Julie Syenave, de heer Stéphane Le Grand en de heer David Van Dieren van adviesbureau Antares Consulting, belast met de studie
- Voor opvolging aan het Studiebegeleidingscomité, de heer Peter Samyn, mevrouw Julie Clément, mevrouw Esther Mulkers, mevrouw Véronique Bocken, de heer Joachim Lommelen, de heer Pablo Calvo Gil, mevrouw Stéphanie Jacquet, de heer Edouard Jacquin, mevrouw Valérie Weber, de heer Nico Meulebrouck, mevrouw Natascha Van Mechelen en de heer Arne Depoortere
- Voor opvolging aan mevrouw Julie Clément, Directeur-generaal van de DG Personen met een handicap (DG HAN)
- Ter informatie aan Unia
- Ter informatie aan het UNCRPD-coördinatiemechanisme
- Ter informatie aan de federale ombudsman
2. ONDERWERP
Het adviesbureau Antares Consulting werd door de DG HAN belast met het voeren van een studie over de oorzaken van de non-take-up bij personen met een handicap, met als doel zo efficiënt mogelijk te strijden tegen het niet-opnemen van de rechten (non-take-up, NTU) bij het doelpubliek van de DG HAN.
3. ANALYSE
A. Specifieke doelstellingen van de studie
De studie telt vijf specifieke doelstellingen:
- een NTU-definitie in de handicapcontext overeenkomen;
- inventariseren van de reeds door de DG HAN genomen initiatieven om de NTU terug te dringen;
- in kaart brengen van de interacties van personen met een handicap met de ondersteunende systemen om de voornaamste obstakels die de NTU versterken te identificeren;
- gerichte acties voorstellen om de NTU terug te dringen;
- een methode ontwikkelen om de impact van de acties van de DG HAN tegen de NTU te beoordelen.
B. De stappen van de studie
Teneinde deze doelstellingen te bereiken, zijn de volgende stappen voorzien:
1. Een literatuuronderzoek
Dit literatuuronderzoek heeft een drieledig doel: de NTU definiëren, de oorzaken ervan afbakenen en goede praktijken identificeren dankzij een benchmarking bij andere Europese landen.
In zijn rapport stelt het literatuuronderzoek voor om de NTU te definiëren op basis van de typologie die werd vastgesteld door socioloog Wim Van Oorschot. In deze typologie bestaan er 7 soorten NTU:
- Primaire NTU heeft betrekking op de begunstigden die geen gebruik maken van hun rechten wegens onwetendheid, stigmatisering, onvoldoende informatie of complexe procedures. Deze vorm van NTU heeft plaats wanneer personen die in aanmerking komen ervoor kiezen geen uitkeringen aan te vragen of niet erin slagen ze op te eisen wegens cognitieve bias en sociale drempels, zoals uitstelgedrag of vergeten van de aanvraagprocedure.
- Secundaire NTU heeft plaats wanneer de personen die in aanmerking komen de aanvraagprocedure voor een uitkering aanvatten, maar deze uiteindelijk niet ontvangen. Dit kan voortkomen uit gedragingen van de aanvrager, zoals moeilijkheden om de procedure te begrijpen of de vereiste informatie te verzamelen, of administratieve fouten.
- Volledige NTU duidt op een situatie waar een mogelijke begunstigde geen enkele uitkering waarop hij recht heeft, ontvangt.
- Gedeeltelijke NTU verwijst naar het geval waarbij een persoon die in aanmerking komt slechts een gedeelte van de verschuldigde uitkering ontvangt, vaak wegens onvoldoende informatie of administratieve fouten.
- Permanente NTU duidt op de situatie waarin een persoon nooit zijn rechten opeist tijdens de periode dat hij daarvoor in aanmerking komt.
- Tijdelijke NTU betreft de gevallen waar er een termijn is voordat de begunstigde zijn uitkeringen aanvraagt of ontvangt.
- Frictionele NTU komt overeen met de tijd die is verstreken tussen het begin van de aanvraagprocedure en het bekomen van de uitkering, vaak te wijten aan administratieve termijnen of de complexiteit van de te ondernemen stappen.
N. Van Mechelen en J. Janssens identificeren nog een achtste soort NTU, de tertiaire NTU. Deze dekt de gevallen van begunstigden die niet altijd wettelijk toegang hebben tot hun rechten wegens toekenningscriteria. Tertiaire NTU slaat dus niet op het feit dat er geen aanvragen zijn om het recht te doen gelden, maar is eerder een formele uitsluiting van de ondersteunende systemen. Het gaat om een complex verschijnsel, omdat het te maken heeft met uitsluiting, vaak gekoppeld aan strikte criteria die niet altijd overeenkomen met de realiteit van de meest kwetsbare personen.
Volgens Wim Van Oorschot worden deze verschillende soorten NTU beïnvloed door 3 categorieën factoren:
- Beleid: deze categorie van factoren omvat de beleidsbeslissingen en de regelgeving die de toegang tot sociale uitkeringen omkaderen. Het beleid kan complex zijn, met veelvuldige en/of vage regels en richtlijnen die het voor mogelijke begunstigden moeilijk kunnen maken om hun rechten en de noodzakelijke procedure om toegang ertoe te krijgen te begrijpen. De strikte criteria om in aanmerking te komen, de beleidshervormingen en de wijzigingen van de sociale programma’s kunnen ook een invloed hebben op het NTU-percentage door bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen uit te sluiten of de uitkeringen minder toegankelijk te maken.
- Administratief: deze tweede categorie factoren betreft de administratieve processen en procedures die de toegang tot sociale uitkeringen sturen. De complexiteit van de aanvraagformulieren, de verwerkingstermijnen, de administratieve fouten en onvoldoende ondersteuning om de aanvragers te helpen bij het navigeren in het systeem zijn de belangrijkste barrières.
- Begunstigden: deze derde categorie factoren omvat de eigenschappen en de percepties van mogelijke begunstigden. De stigmatisering die gepaard gaat met het verzoek om maatschappelijke bijstand, de onwetendheid over rechten en mogelijke uitkeringen, de taalbarrières en het beperkt vermogen om de complexe formulieren in te vullen, kunnen allemaal bijdragen tot de NTU.
In het rapport worden vervolgens een aantal goede praktijken uit de literatuur en Europese voorbeelden toegelicht. Deze goede praktijken worden aangenomen op basis van de 3 categorieën van factoren: beleid, administratief of betreffende de begunstigde.
2. Ontmoetingen met actoren uit de sector
Met het oog op het opstellen van een bijgewerkt overzicht van de NTU hebben de consultants van Antares Consulting diverse actoren op het terrein ontmoet: artsen en maatschappelijk assistenten van de DG HAN, vertegenwoordigers van instellingen (Unia, AVIQ, Phare, Iriscare, FOD Maatschappelijke Integratie, VAPH) en verschillende verenigingen, zowel in België als in andere Europese landen (Frankrijk, Nederland, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Finland).
3. Een kwantitatieve analyse
De kwantitatieve analyse is gebaseerd op een enquête die werd verspreid tussen 12 september en 18 oktober 2024 voor de Nederlandstalige en Franstalige versies, tussen 27 september en 18 oktober 2024 voor de Duitstalige versie, hoofdzakelijk online. Er werden papieren versies ter beschikking gesteld van de centra voor de erkenning van de handicap – 250 exemplaren per centrum, enkel in het Nederlands en het Frans. Het doel van de enquête is om de rechthebbenden die zich in een situatie van NTU bevinden te identificeren, de oorzaken van het niet-opnemen van rechten op te sporen voor iedere dienst van de DG HAN en om feedback te verzamelen over de ervaring van de begunstigden teneinde de dienstverlening te verbeteren. Om de toegankelijkheid te waarborgen, werd de inhoud van de enquête nagelezen door verschillende ervaringsdeskundigen en door de dienst communicatie van de FOD Sociale Zekerheid. Bovendien volgt de gebruikte software SmartSurvey van de onlineversie de richtlijnen WCAG 2.2 AA, die de toegankelijkheid voor iedereen waarborgt, met inbegrip van blinde en slechtziende gebruikers. Daarnaast werd het thema uitgedacht om verenigbaar te zijn met een aantal schermlezers. Voor personen met een visuele beperking werd ook over het kleurcontrast nagedacht. De soorten vragen beogen een compatibiliteit van 100% met de WCAG 2.2 AA-normen. De invultijd van de vragenlijst werd beperkt tot maximum 10 minuten. Ten slotte werd de enquête via de volgende kanalen verspreid: website van de DG HAN, verschillende nieuwsbrieven, van de DG HAN en van partnerinstellingen zoals de Phare, het AVIQ, de Fédération des Maisons Médicales, enz.
4. ADVIES
A. Wat betreft de studie in het algemeen
De Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) onthaalt met enthousiasme het initiatief van de DG HAN om de oorzaken van de NTU beter te willen begrijpen teneinde dit te verhelpen en haar dienstverlening te verbeteren. Het niet-opnemen van de rechten is een problematiek waar de NHRPH reeds verscheidene jaren de volle aandacht voor heeft, zoals blijkt uit zijn advies 2018/09. In dit advies benadrukte de NHRPH reeds “de tegenstrijdigheid tussen de onmiskenbare nood aan erkenning van rechten […] en de omslachtige procedures, die een obstakel vormen voor de toegang tot de rechten” en herinnerde eraan dat “het fenomeen van non-take-up van rechten betrekking heeft op alle burgers en alle domeinen van het leven”. Voor de NHRPH was en blijft deze situatie onaanvaardbaar: “personen zonder rechten worden onzichtbaar; onzichtbaarheid leidt tot marginalisatie en achteruitgang”. Iedere poging om het fenomeen van de NTU beter te begrijpen teneinde dit te verhelpen, wordt positief onthaald door de NHRPH.
Daarnaast heeft de NHRPH het gewaardeerd dat hij zich kon uitspreken tijdens gesprekken als actor op het terrein en dat hij werd uitgenodigd op verschillende sleutelmomenten van het project: zowel voor de presentatie van het literatuuronderzoek als voor de presentatie van de enquête. De NHRPH betreurt het evenwel dat hij een rol van toeschouwer toebedeeld kreeg tijdens de presentatie van de enquête en niet kon deelnemen aan het nalezen van de vragenlijst teneinde verbeteringen te kunnen voorstellen (zie hieronder).
B. Wat betreft het literatuuronderzoek
De NHRPH leert met ongerustheid dat “de NTU een fenomeen is dat verspreid is in heel wat Europese landen, met percentages van het niet opnemen van de rechten die vaak hoger liggen dan 30%”. De NHRPH stemt voor een groot deel in met de vaststellingen van het literatuuronderzoek en zal er hieronder enkele nuanceren en andere illustreren met realiteiten op het terrein.
1. Op beleidsniveau
Vaststellingen
De NHRPH deelt de vaststelling dat evaluatiecriteria op basis van een medisch model de toegang tot de rechten bemoeilijken. Allereerst omdat de medische benadering niet volstaat om de gevolgen van bepaalde pathologieën, bijvoorbeeld autisme, correct te beoordelen. Ten tweede, de multidisciplinariteit, die dit probleem deels zou kunnen wegwerken, raakt maar moeizaam geïmplementeerd. Ten derde, de manier waarop de evaluatieprocedures voor de handicap verlopen kunnen begunstigden ontmoedigen. Sommigen voelen zich vernederd of slecht behandeld tijdens medische onderzoeken en zien af van verdere stappen.
De fragmentering van het socialebeschermingsstelsel en het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende diensten bemoeilijken de toegang tot de rechten van personen met een handicap. Zo verschillen uitkeringen, zoals de mantelzorgpremie, naargelang de provincies. Ander voorbeeld: een persoon met een handicap die verhuist van het ene gewest naar het andere, bijvoorbeeld van Wallonië naar Vlaanderen, moet vaak de hele administratieve procedure herbeginnen om sociale uitkeringen te bekomen. Wat betreft jongeren heeft een wetswijziging de leeftijd om rechten te doen ontstaan verlaagd van 21 naar 18 jaar en dit creëert incoherenties met de regionale kinderbijslag, waarbij een student bijvoorbeeld verder uitkeringen blijft ontvangen die bestemd zijn voor kinderen en tegelijk in aanmerking komt voor rechten van volwassene. Jammer genoeg zijn de interministeriële conferenties – belangrijke ontmoetingsplaatsen voor coördinatie en overleg – niet bindend en laten ze de deelgebieden vrij in hun keuze om al dan niet samen te werken.
Deze fragmentering gaat trouwens verder dan het eenvoudig delen van bevoegdheden in een geheel dat coherent zou willen zijn; in de loop der tijd heeft dit ook geleid tot verschillende en soms radicaal tegengestelde benaderingen m.b.t. de persoon met een handicap. Zo zal een persoon met een handicap die wenst te werken, bij het indienen van zijn dossier bij de DG HAN, moeten benadrukken wat bijdraagt aan zijn verlies van verdienvermogen, terwijl het dossier dat hij op regionaal niveau zal indienen om begeleiding te bekomen zijn competenties en vaardigheden zal moeten benadrukken. Met de toenemende digitalisering van de dossiers en het delen van gegevens raken steeds meer personen verstrikt in een kader dat gewoonweg schizofreen is en dat ook de facto een verlies van rechten genereert: een toenemend aantal artsen van de DG HAN weigert een medische erkenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) aan een persoon die in het verleden heeft gewerkt (“wie het eens kon, kan het altijd”) of aan iemand die een opleiding heeft gevolgd zonder werk te vinden (“wie is opgeleid, moet werk zoeken”). Bij de beoordeling van de IVT in de zin van de wet van 1987 is de vraag evenwel niet of men heeft gewerkt of een opleiding heeft gevolgd, maar wel: heb ik op de algemene arbeidsmarkt ten minste 33% kans om te werken, rekening houdend met de realiteit van mijn handicap (behandelingen, inspanningen, …) en de werk- en sociale omgeving in mijn regio (benadering van werkgevers, toegankelijkheid van vervoer, …)? Met andere woorden, het is mogelijk dat een persoon goed opgeleid is of al enige werkervaring heeft, maar dat tegelijkertijd de mogelijkheden op de arbeidsmarkt zeer beperkt zijn.
Naast de in het literatuuronderzoek opgesomde vaststellingen, vraagt de NHRPH ook aandacht voor andere reële kwesties uit de praktijk. Zo voorziet de huidige reglementering van de wet van 1987 niet in terugwerkende kracht, wat de toegang tot rechten ook beperkt. Verder wordt bij de berekening van het bedrag van de uitkering rekening gehouden met de inkomsten van het jaar -2/-1, wat betekent dat op het moment van de aanvraag geen rekening kan worden gehouden met de werkelijke financiële situatie van de persoon. Op dezelfde manier heeft het in aanmerking nemen van het statuut van samenwonende gevolgen voor de sociale uitkeringen waarop de persoon met een handicap aanspraak kan maken. Meer in het algemeen kunnen we dus zeggen dat de starheid van de wet van 1987 en de ontoereikendheid ervan ten opzichte van de reële levenssituaties een bron van uitsluiting van rechten.
Verder legt de NHRPH sterk de nadruk op de ongewenste effecten van de digitalisering, die altijd werd voorgesteld als een middel om de situatie van personen met een handicap te verbeteren, maar die uiteindelijk ongewenste effecten heeft: slechte (samen)werking van administraties, starheid, automatische uitsluiting, enz.
Concrete wensen
- Een maximale vereenvoudiging van procedures om alle mogelijk obstakels te voorkomen.
- Iemand die zich meldt bij een federaal of gewestelijk loket moet behandeld worden op basis van zijn hele situatie. De tool Mygov.be, en meer in het algemeen de digitalisering, vervangt de maatschappelijk werkers niet. Deze laatsten zouden nog proactiever moeten zijn ten opzichte van personen die van de radar zijn verdwenen. Ze verdienen ook meer waarderingen en ondersteuning, door de reeds aangehaalde digitale tools, maar ook door een intensere netwerking.
- De hervorming van de wet van 27 februari 1987 is dringend nodig en moet een van de prioriteiten van de nieuwe federale regering zijn. Met de huidige wet blijven personen met een handicap in een kwetsbare situatie (met een IVT onder de armoedegrens en de integratietegemoetkoming (IT) die de meerkosten van de handicap niet compenseert): over het algemeen is de doeltreffendheid van IVT/IT-tegemoetkomingen beperkt (Handilab-studie van 2012) en het verband tussen handicap en armoede, door de NHRPH in heel wat adviezen aan de kaak gesteld, is grotendeels bevestigd door de academische wereld. De wet zou het mogelijk moeten maken om enerzijds te erkennen dat een persoon een handicap heeft en waarschijnlijk regelmatig de gevolgen daarvan zal ondervinden, met een loopbaan die verloopt met ups en downs, en anderzijds te erkennen dat diezelfde persoon op bepaalde momenten in zijn of haar loopbaan in staat is te werken; met andere woorden, de wet moet het mogelijk maken om het vermogen van de persoon om bij te dragen aan de samenleving te erkennen, terwijl tegelijkertijd bescherming wordt geboden tijdens perioden van inactiviteit en situaties van uitsluiting van rechten worden vermeden.
2. Op administratief niveau
Vaststellingen
De NHRPH is het eens met de auteurs van het literatuuronderzoek wanneer zij benadrukken hoe lang, ingewikkeld en strikt de aanvraagprocedures zijn.
De NHRPH beschouwt de behandelingstermijnen voor de aanvragen als een bepalende NTU-factor. De wet van 1987 voorziet in een termijn van 6 maanden, wat reeds erg lang is voor een persoon die over weinig of geen middelen beschikt. In werkelijkheid bedraagt deze termijn vaak 8 tot 12 maanden. De wachttijden zijn lang en kunnen soms leiden tot een weigering van het recht. Heel wat personen verliezen de moed en geven onderweg op wegens de lange procedures.
De procedures zijn ook ingewikkeld: de complexiteit en de onbegrijpelijkheid van de informatie, met name in de administratieve formulieren, vormen een groot obstakel voor de toegang tot diensten en rechten. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een persoon met een schuld bij de DG HAN niet begrijpt dat een aanvraag tot verzaking kan worden ingediend of dat op zijn minst om meer details over de omvang kan worden gevraagd, en het is pas na ontvangst van een invorderingsbrief van de DG HAN dat deze persoon de ernst van de situatie inziet. Verder kan het grote aantal betrokken diensten de ontvangen informatie onduidelijk en zelfs incoherent maken. Vaak moeten personen zich tot verschillende actoren wenden (maatschappelijke werkers, ziekenfondsen, informatiecentra), maar deze beschikken soms niet over de middelen of de opleiding om de gepaste ondersteuning te bieden. Het call center van de DG HAN is bijvoorbeeld niet altijd in staat om precieze antwoorden te geven die op de hele situatie zijn afgestemd en de antwoorden zijn vaak te gecompartimenteerd. Personen worden dan doorverwezen naar andere loketten. De OCMW’s kennen ook niet altijd alle bestaande regelgevingen; sommige aanvragen zouden moeten worden doorverwezen naar de ziekenfondsen, maar dit gebeurt niet altijd correct, waardoor het NTU-probleem nog groter wordt. Bovendien is de informatie die personen met een handicap soms krijgen onvolledig. Aangezien veel rechten niet automatisch worden toegekend, zijn personen bijgevolg verplicht om ze aan te vragen zonder dat ze weten of ze er zelfs maar voor in aanmerking komen. De dienstverleners zelf (OCMW’s, ziekenfondsen, soms de DG HAN zelf) zijn niet altijd op de hoogte van alle bestaande regelgevingen en hebben momenteel noch de tijd, noch de competentie om alle problemen die personen tegenkomen uit te spitten. De complexiteit van de wetgeving speelt ook een rol, zoals blijkt uit de vaagheid rond de criteria om in aanmerking te komen voor het attest voor het verlaagde btw-tarief voor personen met een handicap bij de aanschaf van een auto, dat maar door weinig professionals duidelijk kan worden uitgelegd. Ten slotte kan het gebrek aan informatie over wetswijzigingen er ook toe leiden dat personen hun rechten niet opnemen. Zodoende hebben wetswijzigingen, zoals de prijs van de arbeid en de prijs van de liefde, geleid tot massale onderbescherming van personen met een handicap, omdat ze niet op de hoogte waren van het ontstaan van het recht.
Onvoldoende opleiding van maatschappelijk werkers en administratief personeel leidt tot fouten en een slecht beheer van aanvragen, wat kan resulteren in onjuiste beoordelingen of onterechte afwijzingen. Dossiers waarin een toestand niet is veranderd (of juist is verslechterd), krijgen soms een aanzienlijke depreciatie (van 3 punten of meer). Het feit dat de DG HAN geen intern controlesysteem opzet voor deze dossiers is onbegrijpelijk. Aangezien de meeste personen met een handicap niet op de hoogte zijn van de verweer- en beroepsprocedures blijven ze dus onderbeschermd tot iemand hen kan helpen om de zaken recht te zetten. Diegenen die wel op de hoogte zijn van de beroepsmogelijkheden aarzelen soms om administratieve stappen te ondernemen of procedures te kiezen die hun situatie zouden kunnen verbeteren - maar ook financiële risico’s (advocaatkosten) met zich meebrengen - , uit angst om een toch al bescheiden inkomen te verliezen.
Naast voormelde obstakels die in het literatuuronderzoek zijn geïdentificeerd, wil de NHRPH de aandacht vestigen op andere barrières die een impact hebben op de NTU.
De toegankelijkheid van de plaatsen en de afstand die moet worden afgelegd om er te geraken, vormen een extra fysieke barrière.
Bovendien wordt de toename van het aantal gesprekspartners deels veroorzaakt door een verschuiving van bepaalde verantwoordelijkheden van overheidsdiensten naar verenigingen. Dergelijke verzwakking van de rol van de Staat vergroot de onzekerheid en verwarring in de administratieve stappen, aangezien de betrokkenen hierdoor van het kastje naar de muur worden gestuurd, waarbij de actoren soms blijven doorverwijzen naar andere instanties en personen in fine verstoken blijven van de gepaste sociale bescherming. Daarbij mogen we niet vergeten dat de verenigingen geen subsidie ontvangen voor deze werklast, die nochtans tot de verantwoordelijkheid van de Staat behoort.
In deze algemene context van multifactoriële NTU moet de NHRPH de aandacht vestigen op wat misschien een voor de hand liggend punt lijkt, maar dat niettemin onaangeroerd blijft op het vlak van de administratieve aanpak: naast het medische traject, dat vaak lang duurt en soms zeer moeizaam verloopt, is er het administratieve traject, dat kan aanslepen voor onbepaalde duur. De erkenning van uitkeringen en afgeleide rechten is nooit definitief en is altijd onderhevig aan herzieningen, nieuwe bewijsstukken, invulformulieren enz. Deze situatie voegt vaak een contraproductieve druk toe aan het leven van de persoon en kan worden ervaren als “de laatste druppel” in een toch al moeizaam zorg- en rehabilitatieproces. Het is ook een factor om rekening mee te houden in de strijd tegen de NTU. Ook om deze reden is het essentieel en dringend dat de wet van 27 februari 1987 wordt herzien, ook vanuit dit perspectief.
Concrete wensen
Om de administratieve oorzaken van de NTU te verminderen, pleit de NHRPH ervoor dat de begunstigden begrijpelijke, leesbare, zo volledig en nauwkeurig mogelijke informatie krijgen, zodat ze zich bewust worden van hun rechten, met inbegrip van de mogelijkheden om in beroep te gaan. Overeenkomstig artikel 21 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), dat bepaalt dat de informatie in toegankelijke formaten moet worden verstrekt, is de NHRPH van mening dat deze leesbaarheid noodzakelijkerwijs het systematische gebruik van duidelijke taal die gemakkelijk te lezen en te begrijpen is, braille en ondertiteling van eventuele audiovisuele media inhoudt om deze informatie voor iedereen toegankelijk te maken. De nauwkeurigheid van de informatie betekent ook dat deze moet zijn afgestemd op de levensfase waarin de persoon zich bevindt: welke rechten heeft een kind met een handicap op het vlak van school? Quid vrije tijd, vervoer, de impact van de overgang tussen verschillende uitkeringen en statuten? Enz.
Daartoe beveelt de NHRPH aan dat maatschappelijke werkers beter worden opgeleid en geïnformeerd, zodat ze in staat zijn om deze volledige, nauwkeurig en leesbare informatie te verstrekken en om geldige en effectieve begeleiding te bieden aan de begunstigden.
De NHRPH vraagt de DG HAN ook om alles in het werk te stellen om te zorgen voor een betere coördinatie, overleg en communicatie tussen de verschillende betrokken diensten. Dit overleg zou een eind moeten maken aan de huidige tegenstrijdigheden die hierboven werden vastgesteld met betrekking tot de verhouding tussen de onbekwaamheden (voor de federale evaluatie) en de resterende mogelijkheden (op regionaal niveau). Het gaat om het uit de “of-of”-val te geraken en een “én-én”-situatie te creëren, zodat de persoon periodes van werken en niet werken kan afwisselen en tijdens deze laatste beschermd kan worden.
In geval van administratieve fouten dringt de NHRPH erop aan dat personen niet het slachtoffer worden van onvolledige of onjuiste procedures en dat de situatie in alle gevallen in hun voordeel wordt rechtgezet, zonder verlies van rechten, en met terugwerkende kracht.
In dit verband vraagt de NHRPH de DG HAN in het bijzonder om een intern controlesysteem op te zetten om te voorkomen dat dossiers waarin de omstandigheden ongewijzigd of zelfs verslechterd zijn, worden onderworpen aan aanzienlijke depreciaties, die in sommige gevallen kunnen oplopen tot 3 punten of meer.
De NHRPH pleit ten slotte voor kortere termijnen en een evaluatie die altijd gebaseerd is op een werkelijk multidisciplinaire aanpak, dit wil zeggen een aanpak die rekening houdt met de concrete gevolgen van de handicap op het dagdagelijkse leven, naast de louter medische vaststellingen inzake de ziekte of de handicap.
3. Op het niveau van de begunstigden
Vaststellingen
De NHRPH sluit zich aan bij de auteurs van de studie door te wijzen op de belangrijke gevolgen die voormelde politieke en administratieve factoren kunnen hebben voor de begunstigde: onvoldoende kennis van de rechten, veel energie en tijd verspillen bij het vinden en begrijpen van de nodige informatie en het ondergaan van evaluatietests, onvoldoende geschikte ondersteuning (zie hierboven).
Wat betreft de impact van de opgedane ervaringen tijdens vorige soortgelijke procedures, is de NHRPH bezorgd over klachten van verenigingen die personen met een handicap vertegenwoordigen over een gebrek aan respect voor de begunstigde door bepaalde artsen van de DG HAN. De betrokken personen durven niet erover praten, wegens hun afhankelijkheid van het resultaat van de evaluatie of uit angst voor een latere afspraak met een slechter resultaat. Zij durven ook geen beroep aantekenen of een latere aanvraag wegens verergering van hun situatie indienen.
Deze factoren creëren ook psychologische barrières van angst en wantrouwen die bijdragen aan de NTU. Zoals de angst om rechten te verliezen: personen die op de grens zitten om in aanmerking te komen voor bepaalde rechten (bv. personen met een score van 7/9 punten) zijn bijvoorbeeld terughoudend om een herziening aan te vragen uit angst om punten te verliezen of geconfronteerd te worden met lange wachttijden of zware administratieve lasten. Soms zijn zelfs de tussendiensten (zorgverleners) terughoudend om aan te raden onderzoeken te vragen indien de situatie verergert, aangezien ze de uitkomst van een medisch onderzoek niet van tevoren betrouwbaar kunnen inschatten en bang zijn om de sociale situatie van hun patiënt te verslechteren. Begunstigden met een evoluerende handicap vrezen soms dat bepaalde keuzes die ze vandaag maken hun rechten van morgen in gevaar kunnen brengen. Er is ook de angst om een toch al bescheiden inkomen te verliezen: deze angst kan personen ervan weerhouden administratieve stappen te ondernemen of overgangen te maken die hun situatie zouden kunnen verbeteren, maar die ook financiële risico’s met zich meebrengen. De verschillende benaderingen van de handicap naargelang de overheidsniveaus (zie hierboven) zijn allemaal bronnen van verwarring, wantrouwen en angst.
Daaraan wil de NHRPH nog de onzekerheid rond het toekomstige beleid toevoegen, die ook bijdraagt tot het in stand houden van de angst en het wantrouwen van begunstigden ten opzichte van diensten en instellingen. De mogelijke regionalisering van – bijvoorbeeld – de tegemoetkomingen verontrust personen met een handicap. Een regionalisering zou kunnen leiden tot financiële problemen voor de begunstigden, met name wat betreft het betalen van thuishulp.
De NHRPH benadrukt ten slotte in het bijzonder de aanzienlijke invloed van de digitalisering op het fenomeen van de NTU. In 2022 heeft de NHRPH een positienota over de digitale kloof en de gevolgen ervan uitgebracht, met name over het niet-opnemen van de rechten. In deze nota is onder andere sprake van een studie van de Koning Boudewijnstichting volgens dewelke 40% van de Belgen het risico loopt op digitale uitsluiting en 32% van hen zwakke digitale vaardigheden heeft. De NHRPH heeft het in zijn positienota over de financiële en technische obstakels en onvoldoende digitale kennis als oorzaak van de digitale kloof en toont aan hoe deze elementen het niet-opnemen van de rechten aanwakkert.
Concrete wensen
- Teneinde de angst om hun rechten te verliezen bij personen met een handicap terug te dringen, pleit de NHRPH voor een grotere transparantie m.bt. de ontvangen en te verwachten bedragen.
- Om de oorzaken van slechte ervaringen en de gevolgen ervan op het niet-opnemen van de rechten te bestrijden, beveelt de NHRPH aan een korte tevredenheidsenquête af te nemen na de raadplegingen. Hierdoor zouden eventuele disfuncties sneller aan het licht komen en zou men vervolgens kunnen overgaan tot de nodige aanpassingen. Deze praktijk zou, bij uitbreiding, kunnen worden toegepast voor de hele front office van de DG HAN.
- Wat betreft de digitalisering verwijst de NHRPH naar artikel 9 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) dat het volgende beoogt: “personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang garanderen tot de fysieke omgeving, tot vervoer, informatie en communicatie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën en -systemen, en tot andere voorzieningen en diensten die openstaan voor of verleend worden aan het publiek. [...] Deze maatregelen, die mede de identificatie en bestrijding van obstakels en drempels voor de toegankelijkheid omvatten, zijn onder andere van toepassing op: informatie, communicatie en andere diensten met inbegrip van elektronische diensten en nooddiensten.” Op basis hiervan dringt de NHRPH erop aan de digitalisering van de overheidsdiensten niet op te vatten als een doel op zich, maar eerder als een middel ten dienste van de personen, als aanvulling op de menselijke kanalen die op een kwalitatieve manier moeten worden behouden: ruime openingsuren voor het contactcentrum, maatschappelijk assistenten die in netwerk werken, enz. Het is van cruciaal belang dat de overgang naar digitale technologie gebeurt in het belang van de begunstigden, zonder nieuwe vormen van uitsluiting te veroorzaken. Gebruikers moeten worden ondersteund, zodat ze ten volle kunnen profiteren van de voordelen van digitalisering zonder de nadelen ervan te ondervinden. In het bijzonder beschouwt de NHRPH elke vorm van uitsluiting door ontwerp – d.w.z. dat personen geen toegang krijgen tot een dienst wegens een ontwerpfout– als onaanvaardbaar. En als dit het geval blijkt te zijn, moeten de processen in staat zijn om de uitgesloten personen met terugwerkende kracht terug te halen. De NHRPH dringt eropaan dat krachtige algoritmen worden gebruikt voor de verwerking van persoonlijke dossiers, en dat wordt gecontroleerd of deze correct werken, zodat de nodige aanpassingen kunnen worden aangebracht zodra anomalieën in de verwerking worden vastgesteld. Daartoe beveelt de NHRPH aan om de afgewezen dossiers te bewaren, samen met de gegevens die tot afwijzing hebben geleid.
- De wet van 27 februari 1987 zou deel moeten uitmaken van een globaal en coherent model dat werk bevordert wanneer het mogelijk is en personen die nooit of slechts sporadisch zullen kunnen werken, niet benadeelt. In deze context zou ook artikel 100 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, dat het heeft over het begrip ”vroegere toestand”, moeten worden opgenomen in de denkoefening. Op zijn minst zou dit in overeenstemming zijn met de UNCRPD-teksten en de Belgische Grondwet, want beiden eisen gelijkheid tussen personen met en zonder een handicap, alsook tussen personen met een handicap onderling, ongeacht de oorsprong van de handicap.
4. Voorstel van goede praktijken om de NTU te verminderen
De NHRPH is het eens met de meeste voorstellen voor goede praktijken in het literatuuronderzoek, maar wenst toch een aantal aandachtspunten aan te halen.
De NHRPH staat positief tegenover volgende goede praktijken:
- Een betere verspreiding van een duidelijkere informatie door meer formaten en talen aan te bieden (duidelijk taalgebruik, FALC, braille, audio, gebarentaal, enz.)
- Gerichte bewustmakingsprogramma’s voor het publiek
- Een betere coördinatie tussen de verschillende administraties, diensten en ondersteunende systemen, met name door de oprichting van unieke loketten of contactpunten, eventueel gebaseerd op het model van Integrated Rights Practices dat reeds in Vlaanderen werd getest. In dit verband zou de NHRPH graag een concrete evaluatie ontvangen, met name wat betreft de kwaliteit van de antwoorden, de daadwerkelijke toegang tot rechten, enz.
- De perceptie van de handicap doen evolueren van strikt medisch naar multidisciplinair; van preventie van zogenaamd overmatig gebruik van sociale uitkeringen naar een concept dat gebaseerd is op mensenrechten, overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD)
- De noodzaak om te beschikken over precieze cijfergegevens waarmee de doeltreffendheid van het sociaal beleid, met name op het vlak van de NTU, kan worden gemeten
- De vereenvoudiging van de aanvraagprocedures, formulieren en het verminderen van het aantal voor te leggen documenten
- De opleiding van ondersteunend personeel van de eerste lijn en met name het bewustmaken van de realiteit en de behoeften van de verschillende soorten handicap, met inbegrip van de minst zichtbare
- Aanmoedigen van thuisbezoeken van de maatschappelijk werkers om een holistisch beeld te krijgen van de behoeften van personen met een handicap
Andere goede praktijken die in de studie naar voren komen, geven aanleiding tot een aantal opmerkingen.
Wat de integratie en het delen van gegevens betreft, dringt de NHRPH aan op de toepassing van de “Only once”-wet van 5 mei 2014 die in 2016 in werking is getreden en tot doel heeft te voorkomen dat burgers dezelfde informatie herhaaldelijk moeten verschaffen en “postbode moeten spelen” tussen verschillende overheidsdiensten. Hoewel de studie van de KUL, vermeld op pagina 22 van het rapport, waarin de mogelijkheid wordt onderzocht om potentiële begunstigden van sociale bijstand automatisch te identificeren op basis van de informatie die beschikbaar is in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ), inderdaad een veelbelovend idee lijkt, stelt de NHRPH zich vragen bij de modaliteiten voor de implementatie ervan, in mei 2024, in Mygov.be. Immers, “de KSZ heeft samen met haar partners een systeem ontwikkeld waarmee een digitaal overzicht van de toegekende sociale statuten voor een persoon of zijn kinderen jonger dan 12 jaar kan worden gegenereerd. Deze persoonlijke werkwijze, die reeds beschikbaar was via de toepassing MyBEnefits, is nu ook mogelijk in het kader van de digitale portefeuille MyGov.be. De app biedt de burger ook de mogelijkheid om deze lijst van sociale statuten, die in real-time gegeneerd werd, lokaal op te slaan op zijn telefoon. Bij elk statuut staat er een QR-code met een geldigheidsduur van 15 dagen. Via de QR-code kan de burger op een veilige manier de strikt noodzakelijke informatie meedelen en kan hij nagaan of hij in aanmerking komt voor een sociaal voordeel.”
(Voortaan vind je ook de sociale statuten terug op MyGov.be | News.belgium). Deze nieuwe functionaliteit van MyGov.be gaat zeker in de richting van een toepassing van de “Only once”-wet, maar de unieke gegevensinzameling berust op het persoonlijk initiatief van de burger en sluit de facto de burgers uit die weinig of geen digitale vaardigheden hebben. Er zijn nog andere vragen: zal deze tool alle gewenste functionaliteiten vervullen? Heel wat organisaties wisselen hun gegevens nog niet uit: zal dit de doeltreffendheid van het instrument niet ondermijnen?
Bovendien moet het “Only once”-principe worden geanalyseerd in het licht van de bestaande algemene structuur, waarvan de “tegenstrijdige en schizofrene” dimensie in dit advies werd bekritiseerd. Het hangt er immers van af waar de aanvraag toekomt. Hoewel de NHRPH het principe ondersteunt, mag het zich nooit tegen de persoon keren; hierboven werd toegelicht dat deze garantie totaal onbestaande is, gezien de regelgevende constellatie die verschillende doelstellingen nastreeft.
Wat de automatisering betreft, verwijst de NHRPH naar zijn advies van 2018 n.a.v. de publicatie van het rapport van 2016 van het Brussels Observatorium voor gezondheid over de NTU. De essentiële vraag die werd gesteld in het rapport was de volgende: Is de automatisering van de rechten de oplossing voor de toegang tot de rechten? De conclusies van dit werk hebben geleid tot de vaststelling dat “terwijl digitalisering in theorie de efficiëntie en beschikbaarheid van gegevens zou moeten bevorderen en verbeteren, zorgt digitalisering in de praktijk voor een grotere bewijslast, codeerfouten en blokkeringen wegens niet eensluidende gegevens. De blokkeringen staan haaks op het recht op informatie, het recht om vragen te stellen, het recht op rechtstreekse en onrechtstreekse toegang, het recht op rechtzetting, enz.”
In zijn advies van 2018 concludeerde de NHRPH het volgende: “Automatisering van rechten is een deel van het antwoord op de noden: begeleiding moet versterkt worden, omdat op die manier een totaalbeeld van de crisissituatie verkregen kan worden, en er globaal of indien nodig specifiek werk van gemaakt kan worden, wat automatisering uiteraard niet vermag. Hervormingen van de overheidsdiensten gaan niet in die richting en leiden tot kwaliteitsverlies. Erger nog: de meest kwetsbare burgers kunnen niet meer “gevonden” worden. […] Automatisering moet een instrument blijven voor inclusie en “herstel”. Zij mag de inclusie van personen in de maatschappij niet belemmeren.”
Wat betreft het beroep doen op artificiële intelligentie verwijst de NHRPH nogmaals naar zijn positienota over de digitale kloof. De NHRPH verwijst ook naar de Europese richtlijn over webtoegankelijkheid die de organisaties van de overheidssector oplegt de Europese norm EN 301 549 toe te passen op hun websites en online tools, en vraagt dat de vier fundamentele beginselen worden nageleefd, namelijk:
- Beginsel van waarneembaarheid: de inhoud moet zodanig aan de gebruiker worden gepresenteerd dat hij toegang ertoe kan hebben, dankzij ten minste één van zijn zintuigen. Bijvoorbeeld, de afbeeldingen zijn beschreven met behulp van een vervangende tekst bestemd voor de gebruikers met een visuele handicap.
- Beginsel van bedienbaarheid: de inhoud kan worden gecontroleerd dankzij verschillende tools. Bijvoorbeeld, personen die niet in staat zijn een muis te gebruiken, kunnen toegang hebben tot de inhoud door enkel gebruik te maken van het toetsenbord.
- Beginsel van begrijpelijkheid: er moet duidelijke en eenvoudige taal worden gebruikt, evenals voorspelbare en coherente interfaces. Dit is heel belangrijk voor personen met een cognitieve handicap of een leeshandicap.
- Beginsel van robuustheid: de website of de applicatie moet correct werken op de verschillende browsers, toestellen en platformen, met inbegrip van de assistentietechnologieën.
Daarnaast vraagt de NHRPH de toepassing van “inclusieve conceptie”, dit wil zeggen dat “de volledige diversiteit van mensen optimaal gebruik [kan] maken van [digitale] informatie- en communicatiemiddelen” (https://inclusie.gebruikercentraal.nl/over-de-toolkit-inclusie/wat-is-ontwerpen-voor-inclusie/). Daartoe verwijst hij naar de aanbevelingen van het Digital Open-netwerk van de FOD Beleid & Ondersteuning (BOSA):
- Faciliteer de eerste stappen: zorg voor instructies bij de start.
- Voorzie opties: zorg ervoor dat er een keuze is voor elk type gebruiker.
- Stel de gebruiker gerust doorheen het proces: vertel mensen dat er rekening wordt gehouden met hun acties.
- Zorg voor coherentie tussen platformen: zorg voor een visuele herkenbaarheid.
- Vereenvoudig het niveau van informatie: zorg voor een duidelijke een eenduidige boodschap.
- Faciliteer de navigatie: denk bij het ontwerpen aan de algemene samenhang tussen de diensten.
Ten slotte sluit de NHRPH zich aan bij de 8 effectiviteitsprincipes voor een caring technology van de Koning Boudewijnstichting:
- Zorg ervoor dat de rol van technologie en het gebruik van data faciliterend en ondersteunend blijven, dat ze ten dienste staan van de mens en de samenleving. Maximaliseer de mogelijkheden van burgers om zelf beslissingen te nemen vanuit hun zorgnoden, ondersteuningsbehoeften en gezondheidswensen.
- Stimuleer continue samenwerking tussen alle actoren door de creatie van een geïntegreerd technologisch ecosysteem waarin interoperabiliteit, gestandaardiseerde protocollen en open source (basis) technologie vanzelfsprekend zijn. Ondersteun patiënten en burgers om optimaal te participeren in de ontwikkeling en de inzet van dit ecosysteem.
- Geef eerlijke, betrouwbare, transparante en bevattelijke informatie over zorg- en gezondheidsinnovaties. Zorg ervoor dat mensen op een autonome manier echte geïnformeerde keuzes (true consent) kunnen maken door het nut, de toepasbaarheid, de pro’s en contra’s van innovaties objectief weer te geven waardoor mensen vertrouwen kunnen hebben in de producten waar ze voor kiezen.
- Versterk het vertrouwen van mensen en organisaties in het gebruik van data en de ontplooiing van hierop gebaseerde innovaties door hen eigenaarschap te geven over hun eigen data. Ondersteun burgers om deze data op een veilige manier te delen en in te zetten als hefboom voor persoonlijk welzijn en voor het algemeen belang.
- Bevorder de technologiegeletterdheid, gezondheidscompetenties en participatie van alle burgers. Zet in op levenslang leren voor iedereen. Zie erop toe dat iedereen mee is, inclusief kwetsbare en kansarme mensen en mensen die bijzondere aandacht vragen. Innovatie moet gericht zijn op het dempen van de digitale én de gezondheidskloof, in plaats van ze verder uit te diepen.
- Ontwikkel een participatieve en adaptieve governance van het innovatiesysteem. Stimuleer burgers en stakeholders om hieraan actief deel te nemen. Stuur beleid flexibel, maar niettemin krachtdadig bij, geïnformeerd door data, ervaring, evidence en groeiende expertise.
- Ontplooi systemen voor kwaliteitsborging van het innovatieproces, d.w.z. voor, tijdens en na de ontwikkeling van technologie, het gebruik van data en de implementatie van technologie. Controle moet plaatsvinden op vlak van inhoud, veiligheid, transparantie van informatie, traceerbaarheid, nut en effectiviteit. Hierbij moet ervaringskennis hand in hand gaan met wetenschappelijke bewijsvoering. Voer kwaliteitslabels in om de resultaten van deze controles en evaluaties te communiceren.
- Monitor en evalueer dat acties coherent blijven met de gestelde gezondheids- en zorgdoelstellingen in een breder preventief, ethisch en duurzaam kader. Integreer duurzaamheidsdoelstellingen en gepaste ethische principes (o.a. de rechten van de mens) in het groeipad van innovatie.
Meer in het algemeen vestigt de NHRPH de aandacht op het feit dat de digitale technologieën ontoereikend kunnen zijn om deelname van eenieder mogelijk te maken, omdat zij vaak ontmenselijkt zijn. Dit is met name het geval bij “chatbots”: een informaticaprogramma dat gesprekken tussen personen simuleert en verwerkt, opdat de personen die over digitale apparaten beschikken kunnen communiceren alsof ze met een echte persoon praatten. Heel wat personen met een handicap hebben nood aan menselijke en onmiddellijke hulp. Daarom is het behouden van bemande loketten en menselijke gesprekspartners absoluut noodzakelijk voor de toegankelijkheid van de overheidsdiensten. De loketbedienden beschikken over ervaring en knowhow op het vlak van administratieve procedures die niet kan worden vervangen door digitale middelen.
Ten slotte voegt de NHRPH zich bij de auteurs van het rapport als ze wijzen op de risico’s van het gebruik van artificiële intelligentie: bias, discriminaties, ondoorzichtigheid van de beslissingen die betwistingen bemoeilijken. Geïnspireerd op voormelde principes roept de NHRPH op tot extreme voorzichtigheid, met als doel een inclusieve en toegankelijke invoering van deze nieuwe tool.
C. Wat betreft de ontmoetingen met actoren uit de sector
De NHRPH verwijst naar de ontmoeting van 17 juli 2024 tussen mevrouw Gisèle Marlière en de heer Maarten Ruymen, respectievelijk voorzitster en ondervoorzitter van de NHRPH, en de consultants van Antares Consulting.
D. Wat betreft de enquête
(Opmerking: bij het valideren van het advies tijdens de plenaire vergadering van 18 november 2024 door de NHRPH, beschikt laatstgenoemde enkel over de gedeeltelijke resultaten die zijn opgesteld op basis van de gegevens van 30 september 2024.)
De NHRPH erkent de drieledige doelstelling die door de enquête wordt nagestreefd: de begunstigden in een NTU-situatie identificeren, de oorzaken van NTU voor iedere dienst van de DG HAN opsporen en ervaringen van begunstigden verzamelen teneinde de dienstverlening te verbeteren. De NHRPH stelt zich evenwel vragen bij de overeenstemming tussen deze doelstellingen en de aangewende middelen om daartoe te komen.
Ten eerste betreurt de NHRPH dat oorspronkelijk enkel de Nederlandstalige en Franstalige versies van de vragenlijst werden voorzien en dat een Duitstalige versie uitsluitend online werd verspreid, en dit twee weken na het aanvatten van de enquête. Dit heeft de antwoordtijd voor de Duitstaligen van 5 weken naar slechts 3 weken gebracht.
De NHRPH vindt het ook jammer dat zijn verzoek van 26 juli 2024 – tijdens de voorstelling van het literatuuronderzoek –om de enquête in Easy-to-read en gebarentaal ter beschikking te stellen niet werd ingewilligd.
De NHRPH is van oordeel dat een werkvergadering wenselijk was voor een raadpleging van de NHRPH, en ook van de verenigingen op het terrein, teneinde de vragen en vertakkingen van de enquête uit te denken en de relevantie en toegankelijkheid ervan te verbeteren. De NHRPH betreurt hierbij dat de vragenlijst hem werd voorgesteld tijdens een algemeen webinar, zonder mogelijkheid om er op voorhand kennis van te nemen en correcties voor te stellen. De NHRPH heeft wel degelijk opgemerkt dat de bedenkingen van een maatschappelijk assistente van de DG HAN, van de dienst Communicatie en van verschillende ervaringsdeskundigen van de FOD Sociale Zekerheid hun weerslag vonden in de vragenlijst. Deze bijdragen zijn wel degelijk nuttig, maar niet noodzakelijk voldoende. De NHRPH vindt het jammer dat de laatste vraag van de enquête de respondenten slechts de mogelijkheid gaf één enkele verandering te vermelden die zou kunnen bijdragen tot een betere toegang tot de diensten van de DG HAN. Behalve dat de formulering van de vraag weinig FALC is, meent de NHRPH dat de DG HAN zichzelf op die manier een belangrijke bron van informatie heeft ontnomen om een van de doelstellingen van de studie te bereiken: haar dienstverlening verbeteren.
De NHRPH stelt overigens vast dat de deelnemers voor het bekomen van begeleiding aan de enquête vooraf een e-mail moesten sturen om toegang te hebben tot telefonische begeleiding. De NHRPH stelt zich vragen bij de keuze van dergelijke methode waarbij een digitale tool wordt voorgesteld voordat men menselijke ondersteuning kan genieten. Deze methode druist in tegen de vaststellingen van het literatuuronderzoek en haar aanbevelingen door, in het kader van de enquête, de gehekelde oorzaken van de NTU te herhalen.
Ten slotte heeft de NHRPH met belangstelling kennis genomen van de gedeeltelijke resultaten van de enquête, gebaseerd op de gegevens van 30 september 2024. De NHRPH merkt op dat 60% van de respondenten in rechtstreeks contact staat met de DG HAN, namelijk begunstigden van sociale steun bij de ziekenfondsen of de OCMW’s. De NHRPH stelt zich vragen over de relevantie van de gekozen verspreidingskanalen, gelet op de doelstelling om niet enkel de redenen voor de secundaire, gedeeltelijke of frictionele, NTU, maar ook de redenen voor tertiaire, permanente en volledige, NTU te begrijpen. Een samenwerking met de ziekenhuizen, opvangcentra, enz. had waardevol kunnen zijn om de personen die ver af staan van de sociale diensten te bereiken.
Ten slotte en gelet op voormelde opmerkingen is de NHRPH van oordeel dat het initiatief van de enquête interessant is, maar dat de methode en de gekozen middelen hun doel deels voorbijschieten.