Ga naar de inhoud

Advies 2024/01

 

Advies nr. 2024/01 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over de wet van 28 maart 2023 houdende diverse wijzigingen inzake verkiezingen, uitgebracht tijdens de plenaire vergadering van 15/01/2024.

Advies uitgebracht op initiatief van de NHRPH.

 

1. ADVIES BESTEMD

  • Voor opvolging aan de heer Paul Van Tigchelt, Vice-eersteminister en Minister van Justitie en Noordzee
  • Voor opvolging aan mevrouw Annelies Verlinden, Minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing
  • Ter informatie aan mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Personen met een Handicap, Armoedebestrijding en Beliris
  • Ter informatie aan Unia
  • Ter informatie aan het UNCRPD-coördinatiemechanisme
  • Ter informatie aan de federale ombudsman
 

2. ONDERWERP

De NHRPH werd op 13 december 2023, via een van zijn leden en een van de leden van de werkgroep “Rechtsbekwaamheid” op de hoogte gebracht van het feit dat de wet van 28 maart 2023 houdende diverse wijzigingen inzake verkiezingen met name artikel 492/1, § 1, derde lid, van het oud Burgerlijk Wetboek was gewijzigd. De NHRPH werd over deze wijziging nooit geraadpleegd. Het kabinet van mevrouw Lalieux, Minister belast met personen met een handicap, liet de NHRPH weten zelf ook niet te zijn geraadpleegd of geïnformeerd over de wijziging van de wetgeving.

 

3. ANALYSE

A. De wet van 28 maart 2023 houdende diverse wijzigingen inzake verkiezingen

Artikel 3 van de wet van 28 maart 2023 bepaalt het volgende:

In artikel 492/1, § 1, derde lid, van het oud Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt de bepaling onder 15° hersteld als volgt:
"15 ° de uitoefening van de politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;".

Artikel 6 van dezelfde wet bepaalt het volgende:

In artikel 7, eerste lid, 1°, van het Kieswetboek, laatstelijk gewijzigd bij artikel 90/1, a), van de wet van 5 mei 2014, zelf ingevoegd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden "zij die geïnterneerd zijn met toepassing van de bepalingen van de wet van 5 mei 2014 houdende de internering" vervangen door de woorden "de geïnterneerde personen die uitdrukkelijk onbekwaam verklaard werden om hun politieke rechten uit te oefenen krachtens artikel 9, § 3, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering".

B. Gecoördineerde wetgevingen

  • Burgerlijk Wetboek

Art. 492/1. § 1. De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot:
(…)
15° de uitoefening van de politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet;
(…) 

  • Kieswetboek

Art. 7. In de uitoefening van kiesrecht worden geschorst en tot de stemming mogen niet worden toegelaten zolang die onbekwaamheid duurt:
1° De beschermde personen de krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk onbekwaam werden verklaard om hun politieke rechten uit te oefenen en de geïnterneerde personen die uitdrukkelijk onbekwaam verklaard werden om hun politieke rechten uit te oefenen krachtens artikel 9, § 3, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering.
De kiesonbekwaamheid houdt op tegelijk met de beëindiging van de onbekwaamheid krachtens artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek of met de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde.
2° zij die voor een bepaalde duur ontzet zijn van de uitoefening van het kiesrecht door veroordeling.

 

4. ADVIES

A. Wat betreft het niet verzoeken om een advies

De NHRPH herinnert eraan dat hij, krachtens het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), geraadpleegd had moeten worden over deze wetswijziging.

Artikel 4.3 UNCRPD: Bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van wetgeving en beleid tot uitvoering van dit Verdrag en bij andere besluitvormingsprocessen betreffende aangelegenheden die betrekking hebben op personen met een handicap, plegen de Staten die Partij zijn nauw overleg met personen met een handicap, met inbegrip van kinderen met een handicap, en betrekken hen daar via hun representatieve organisaties actief bij.

Ook is het kabinet van Minister Lalieux niet geraadpleegd of geïnformeerd over de wetswijziging en het feit dat een handeling is toegevoegd aan de lijst van handelingen waarover de vrederechter zich moet uitspreken. De NHRPH betreurt deze situatie. Mevrouw Lalieux stuurt en coördineert als Minister het Handicap-actieplan. Zij moet op de hoogte gehouden worden van alle maatregelen die rechtstreeks of onrechtstreeks een impact hebben op de rechten van personen met een handicap.

⇒ De NHRPH eist te worden geraadpleegd over iedere wetgevende of reglementaire wijziging die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op de rechten van personen met een handicap.
⇒ De NHRPH dringt er sterk op aan dat de Minister die verantwoordelijk is voor personen met een handicap geïnformeerd en geraadpleegd wordt over alle maatregelen die op federaal niveau worden genomen en die een impact kunnen hebben op personen met een handicap.

B. Over de invoeging van de uitoefening van politieke rechten in artikel 492/1. § 1, derde lid, van het oud Burgerlijk Wetboek

De NHRPH herinnert aan zijn advies 2022/14 over de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid.

De NHRPH wijst er ook op dat artikel 29 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) bepaalt dat de staten die partij zijn bij dit verdrag personen met een handicap het genot van politieke rechten garanderen, alsmede de mogelijkheid deze op voet van gelijkheid met anderen uit te oefenen, (...).

Verder staat in artikel 22 ter van de Grondwet: iedere persoon met een handicap heeft recht op volledige inclusie in de samenleving, met inbegrip van het recht op redelijke aanpassingen.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.

Het gaat hier dus om een duidelijke schending van het grondwettelijke recht van personen met een handicap op volledige inclusie in de samenleving.

In tegenstelling tot wat werd aangekondigd in het Federaal Handicapplan (maatregel 119: onderzoeken hoe de opschorting van de uitoefening van het stemrecht door beschermde personen tot een minimum kan worden beperkt), betekent de hervorming dus een duidelijke stap achteruit in vergelijking met de vorige situatie.

Het stemrecht is een burgerrecht, net als het recht op vrij verkeer, integriteit, enz. Rechters zouden personen met een handicap nooit het stemrecht mogen ontzeggen (tenzij zij door een rechtbank worden veroordeeld, zoals het geval is voor iedere andere burger). Rechterlijke beschermingsmaatregelen worden in de eerste plaats genomen om de persoon met een handicap te beschermen. Sommige personen zijn misschien niet in staat de handeling die ze stellen te begrijpen. Betekent dit dat zij door hun stem een gevaar voor zichzelf kunnen creëren? Het gaat dus niet erom personen te verbieden te stemmen, maar wel om de uitoefening van dit recht te vergemakkelijken. Zo moet iedere burger de nodige informatie kunnen krijgen om zijn stemrecht correct te kunnen uitoefenen, in een taal die voor hem of haar toegankelijk is (bijvoorbeeld politieke programma’s in gemakkelijk te lezen en te begrijpen taal, in gebarentaal, in braille).

Bovendien blijkt in de praktijk dat vrederechters de neiging hebben om “alle vakjes” aan te vinken, wat betekent dat de persoon voor al deze handelingen als onbekwaam wordt beschouwd. Bovendien wordt de optie om te kiezen voor "bijstand" in plaats van "vertegenwoordiging" zelden gebruikt. Nu de uitoefening van politieke rechten is opgenomen in de lijst van handelingen, wordt dit vakje ook snel aangevinkt als "onbekwaam". Het gevolg is dat een groot aantal mensen die onder bewind van goederen en/of personen worden geplaatst mogelijk hun stemrecht verliezen. Het aantal mensen dat geen stemrecht meer heeft, kan zo explosief toenemen. Sommige van deze mensen werken in het onderwijs, de opvang, enz. rond het thema van de verkiezingstijd en zijn dus bekwaam om goed voorbereid naar de stembus gaan.
Overigens kan de vrederechter, na contact te hebben opgenomen met de persoon die onder bewind staat en zijn of haar netwerk, deze handeling toevoegen aan de beslissing indien nodig. De rechter moet dan de redenen geven waarom hij of zij van mening is dat de persoon niet in staat is om te stemmen.

⇒ De NHRPH eist dat het recht om politieke rechten uit te oefenen wordt verwijderd uit de lijst van handelingen die de onder bewind geplaatste persoon niet in staat is te verrichten (lijst in artikel 492/1. § 1, derde lid, van het oud Burgerlijk Wetboek).
⇒ De NHRPH vraagt dat middelen worden aangewend om iedere persoon met een handicap de mogelijkheid te bieden met kennis van zaken zijn stemrecht uit te oefenen.