Advies 2015/23
Zelfstandige mantelzorgers
Advies nr. 2015/23 over een ontwerp van koninklijk besluit houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die zijn beroepsactiviteit tijdelijk onderbreekt om zorgen te geven aan een persoon.
Aanvrager
Advies op initiatief van de NHRPH en na een elektronische raadpleging van de leden.
Onderwerp
Het tekstontwerp heeft tot doel de bepalingen van het koninklijk besluit van 22/01/2010 houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die tijdelijk zijn activiteit stopzet om palliatieve zorgen te geven aan een kind of aan zijn partner te vervangen door de zelfstandige meer mogelijkheden aan te bieden om zijn zelfstandige activiteit te onderbreken en aanspraak te maken op een uitkering, wanneer hij een ziek persoon of een persoon met een handicap effectief ondersteunt en opvangt. Dit ontwerp van koninklijk besluit wordt aangevuld bij twee andere ontwerpen, waarbij enerzijds wordt voorzien in de vrijstelling van het betalen van bijdragen tijdens de periode van inactiviteit, en anderzijds deze periode van inactiviteit wordt gelijkgesteld met een periode van activiteit voor de berekening voor het pensioen.
Analyse
De zelfstandige kan zijn zelfstandige activiteit onderbreken en genieten van een uitkering, als hij voorziet in het effectief, doorlopend en regelmatig geven van verzorging in geval van ernstige ziekte of van palliatieve verzorging aan een gezins- of familielid evenals voor een kind met een handicap jonger dan 25 jaar.
De zelfstandige kan dan aanspraak maken op een onderbrekingsuitkering voor maximaal 6 maanden per aanvraag en maximaal 12 maanden over zijn ganse loopbaan.
De uitkering is gelijk aan het maandelijkse bedrag van het minimumpensioen van een alleenstaande zelfstandige, eventueel met de helft verminderd indien het om een gedeeltelijke onderbreking van de activiteit gaat.
Advies
Over dit ontwerp van koninklijk besluit werd niet met de NHRPH overlegd, ondanks de recente verbintenis van de Ministerraad (27/03/2015) om de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap (NHRPH) zodra mogelijk te betrekken bij de te nemen beleidsinitiatieven, zodat rekening kan worden gehouden met zijn opmerkingen en voorstellen.
Met dergelijk overleg had de NHRPH de aandacht kunnen vestigen op een reeks punten die beter zouden moeten geformuleerd worden om de tekst leesbaarder te maken. Hij stelt zich ook enkele vragen en formuleert verzoeken over de inhoud van de tekst:
- Artikel 2, § 1, c: kinderen met een handicap jonger dan 25 jaar: de NHRPH vestigt de aandacht op het feit dat afhankelijke personen niet enkel kinderen met een handicap jonger dan 25 jaar zijn, maar ook volwassenen met een handicap ouder dan 25 jaar die voortdurend persoonlijke bijstand nodig hebben, net als een kind. Hij vraagt dus dat ook voor deze doelgroep naar een oplossing wordt gezocht;
- Artikel 2, § 1, c: wat betreft het criterium gebruikt voor kinderen met een handicap jonger dan 25 jaar, in het kader van de erkenning voor het recht op de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap vraagt de NHRPH zich af of dit criterium helemaal relevant is: de eerste pijler is immers gebaseerd op een medisch barema en het kind zou een percentage van ongeschiktheid (66%) kunnen bereiken waarbij evenwel geen permanente en regelmatige aanwezigheid van een verwante aan zijn zijde nodig zou zijn. Sommige kinderen hebben daarentegen een laag verlies van lichamelijke geschiktheid maar een grote afhankelijkheid, bijvoorbeeld autistische kinderen. Het zou dus beter zijn naar alle pijlers van de medisch-sociale schaal te verwijzen, om zodoende rekening te houden met de zelfredzaamheid van het kind (tweede pijler) en met de gevolgen voor het gezin waarvan het kind deel uitmaakt (derde pijler);
- Artikel 2, § 3: wat betreft de duur van de onderbreking wordt de maximale duur van de onderbreking vastgelegd op 6 maanden per aanvraag en op 12 maanden voor de ganse loopbaan. Deze beperkte duur sluit helemaal niet aan bij met de realiteit van sommige situaties die soms meerdere jaren kunnen duren. De zelfstandige moet overigens in alle vrijheid de duur van de onderbreking kunnen bepalen en de mogelijkheid hebben om tijdens de eerste levenssituatie waarmee hij wordt geconfronteerd de maximale duur van 12 maanden op te gebruiken.
Bezorgd
- Voor opvolging aan de heer Willy Borsus, Minister van Zelfstandigen
- Voor opvolging aan mevrouw Elke Sleurs, Staatssecretaris voor Personen met een beperking;
- Ter informatie aan de heer Charles Michel, Eerste Minister;
- Ter informatie aan de heer Johan Van Overtveldt, Minister van Financiën;
- Ter informatie aan het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen;
- Ter informatie aan het interfederaal coördinatiemechanisme.