Advies 2009/16
Vergelijkbare aandoening of vergelijkbare ernst
Advies van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH), uitgebracht op de plenaire vergadering van 18 mei 2009.
Aanvrager
Advies op initiatief van de NHRPH
Onderwerp
De Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap heeft in vergadering van 18 mei 2009, volgend advies uitgebracht met betrekking tot een probleem dat zich stelt bij de inoverwegingneming van een verzoek om in een individueel dossier een afwijking toe te staan. Dat probleem kwam ter sprake tijdens de vergadering van de Technische Raad' Rolstoelen'. De NHRPH is ervan op de hoogte gesteld door zijn vertegenwoordigers in de Technische Raad.
Analyse
Het probleem kan als volgt omschreven worden: niet enkel een mogelijke vergelijking met een andere aandoening, maar ook de ernst van de aandoening kan gelden als vergelijkingsbasis om een verzoek tot afwijking toe te staan. De Raad heeft absoluut niet de bedoeling zich te mengen in de oplossing van individuele dossiers, maar is wel de mening toegedaan ter zake een principieel advies te kunnen uitbrengen.
Advies
De Nationale Hoge Raad is unaniem van oordeel dat niet alleen de pathologie, maar vooral de gevolgen van de aandoening in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling.
De Raad verwijst in dit kader naar de ICF, International Classification of Functioning, Disability and Health van de Wereldgezondheidsorganisatie.
De handicap wordt omschreven als een tekortkoming in het functioneren van de persoon die ontstaat als de persoon een obstakel ontmoet in zijn omgeving. Deze definitie is universeel. Het functioneren van de persoon wordt, onafhankelijk van de diagnose, beschreven.
De Raad dringt er op aan dat dit internationaal erkende systeem ook in Belgiƫ op grotere schaal zou gebruikt worden.
Bezorgd
- Aan mevrouw Kiekens, Voorzitster Technische Raad voor Rolstoelen van Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
- Aan mevrouw Julie Fernandez-Fernandez, Staatssecretaris voor personen met een handicap.
- Aan mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.