Ga naar de inhoud

Advies 2020/16

Advies nr. 2020/16 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over het voorontwerp van wet betreffende de deelname van begunstigden van de inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) en de integratietegemoetkoming (IT) aan tijdelijke projecten ter bevordering van hun integratie op de arbeidsmarkt, uitgebracht op 01/07/2020 na raadpleging van de leden per e-mail op 25/06/2020 vanwege de urgentie waarom mevrouw Nathalie Muylle, Minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Armoedebestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking, heeft verzocht.

Advies op vraag van mevrouw Nathalie Muylle, Minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Armoedebestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking, in haar mail van 25/06/2020.

1. ONDERWERP

Dit advies heeft betrekking op het voorontwerp van wet inzake de deelname van begunstigden van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming aan tijdelijke projecten ter bevordering van hun integratie op de arbeidsmarkt. Het voorontwerp van wet voorziet in de invoering van een experimentele wetgeving die personen met een handicap in staat stelt om extra beroepsinkomsten te verwerven zonder dat dit gevolgen heeft voor hun tegemoetkomingen voor personen met een handicap wanneer zij in het kader van een begeleid inschakelingstraject aan de slag gaan, in samenwerking met de gewestelijke tewerkstellingsdiensten en plaatsingsdiensten voor werknemers met een handicap.

2. ANALYSE

Het voorontwerp van wet ligt in het verlengde van het akkoord dat de uitgebreide Kern heeft bereikt over de stimuleringsmaatregelen die moeten worden genomen naar aanleiding van de COVID-19-crisis. Het voorontwerp van wet heeft tot doel een experimentele wetgeving in te voeren over het wegwerken van de werkloosheidsvallen waarin veel gerechtigden op een inkomensvervangende tegemoetkoming en een integratietegemoetkoming zich bevinden.

De Minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Armoedebestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking is van mening deze experimentele wet moet leiden tot een meer definitieve en veralgemeende, structurele of organieke regeling.

Voor de Minister is een belangrijk uitgangspunt voor deze experimentele wetgeving het idee dat sommige personen die een inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) ontvangen, betaald werk kunnen en willen doen. Dit werk moet passen bij hun eigen capaciteiten en vergezeld gaan van passende ondersteuning en een passend wettelijk kader.

Ze verwijst naar de studie "Armoede en handicap in België" (2019), uitgevoerd door de FOD Sociale Zekerheid en de POD Maatschappelijke Integratie, waartoe de NHRPH heeft bijgedragen. De studie toont ook aan dat het reglementaire kader van de tegemoetkomingen voor personen met een handicap en de uitvoering ervan een negatieve impact hebben op de tewerkstelling van personen met een handicap.

Een van de grootste problemen betreft de vrij complexe en deels onvoorspelbare effecten van de integratie van een IVT-gerechtigde op de arbeidsmarkt.

In principe hoeven deze gerechtigden geen toestemming te vragen om te mogen werken, maar ze moeten elke wijziging van hun inkomsten binnen de 3 maanden aan de administratie melden, opdat er een jaar later een herziening kan gebeuren. Tegemoetkomingen kunnen alleen worden verlaagd in het jaar dat volgt op het begin van de activiteiten. Het is dus mogelijk dat hun tegemoetkoming na de nieuwe berekening daalt of verdwijnt. Als ze verdwijnt, leidt dit ook tot het verlies van bepaalde sociale en fiscale maatregelen, zoals het sociaal tarief voor gas en elektriciteit, de vrijstelling of compensatie van de saneringsbijdrage op de waterfactuur, enz.

Bovendien zullen de gerechtigden het opnieuw aan de administratie moeten melden als ze hun arbeidsbetrekking na enige tijd weer verliezen. De aanpassing van hun tegemoetkoming zal dan afhankelijk zijn van vele factoren die moeilijk te voorspellen zijn aan het begin van hun arbeidsinschakeling. Meer nog, na een mogelijk ontslag zal het bedrag van de nieuwe tegemoetkoming in veel gevallen maandenlang veel lager zijn en vaak niet aangepast aan de reële inkomsten van de gerechtigden.

Dit proefproject is bedoeld om de inclusie van personen met een handicap op de arbeidsmarkt te stimuleren door hen, enerzijds, passende ondersteuning te bieden (via individuele trajecten op maat die door de gewestelijke tewerkstellings- en plaatsingsdiensten worden aangeboden) en, anderzijds, door hen een veiliger en voorspelbaarder reglementair kader voor hun sociale statuut te bieden.

Daartoe voorziet dit voorontwerp van wet in een uitzondering voor een vaste periode van maximaal 3 jaar:

  1. wat betreft de leeftijdsgrens van 21 jaar bedoeld in artikel 2 van de wet van 27 februari 1987 inzake de tegemoetkomingen aan personen met een handicap: het is de bedoeling personen met een handicap de mogelijkheid te geven om vanaf de leeftijd van 18 jaar deel te nemen aan dit experiment;
  2. wat betreft de regels inzake het in aanmerking nemen van de inkomsten voor de IVT/IT bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 inzake de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming: de inkomsten die personen met een handicap in het kader van dit experiment ontvangen, hebben volstrekt geen invloed op de berekening van de tegemoetkoming voor personen met een handicap;
  3. wat betreft de regels inzake de minimale wekelijkse arbeidsduur voor deeltijds werknemers.

De afwijkingen van het huidige rechtskader hebben alleen betrekking op de drie bovengenoemde voorwaarden.

Bovendien zullen deze vrijstellingen alleen gelden voor personen die deelnemen aan een proefproject voor personen met een handicap dat wordt ondersteund door de gewestelijke diensten voor tewerkstelling (VDAB, FOREM, ACTIRIS, ADG) en hun partners waarmee een samenwerkingsovereenkomst is gesloten.

Beschrijving van de artikelen

Artikel 2

De wet is van toepassing op personen die recht hebben op een tegemoetkoming voor personen met een handicap krachtens de wet van 27 februari 1987 inzake de tegemoetkomingen aan personen met een handicap en die deelnemen aan een arbeidsinschakelingsprogramma dat wordt ondersteund door een van de gewestelijke tewerkstellingsdiensten of een van de partners van deze diensten.

Artikel 3

Het in artikel 2 bedoelde arbeidsinschakelingsprogramma moet deel uitmaken van een project dat is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de FOD Sociale Zekerheid en een of meerdere van de in artikel 2 bepaalde diensten.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt dat de minimale wekelijkse arbeidsduur voor deeltijds tewerkgestelde werknemers zoals voorzien in artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de minimale duur van elke werkperiode zoals voorzien in artikel 21 van de arbeidswet van 16 maart 1971 niet van toepassing zijn op de in het voorontwerp van wet beoogde tewerkstelling van werknemers met een handicap.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat de deelnemers aan het arbeidsinschakelingsprogramma meerderjarig (18 jaar) moeten zijn, in plaats van 21 jaar zoals de wet van 27 februari 1987 voorschrijft.
Ook wordt bepaald dat bij de berekening van de tegemoetkoming voor personen met een handicap geen rekening wordt gehouden met het loon dat de betrokkene in het kader van dit project ontvangt.

Artikel 6

In dit artikel wordt bepaald dat er een traject op maat wordt opgezet voor personen met een handicap die deelnemen aan dit arbeidsinschakelingsprogramma. De tewerkstellingsdiensten zullen de personen met een handicap gedurende dit programma begeleiden.
Deelname aan het project is geen reden voor een herevaluatie van het verdienvermogen van de persoon met een handicap.

Artikel 7

Tijdens de looptijd wordt dit project door de in artikel 2 bedoelde bevoegde gewestelijke diensten geëvalueerd. De FOD Sociale Zekerheid bepaalt de vorm van deze evaluatie volgens de specifieke aard van het tijdelijke project. De beschrijving van de evaluatie wordt opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst en bevat minstens een halfjaarlijks verslag dat aan de FOD Sociale Zekerheid wordt voorgelegd.
In de laatste maand van het project legt de FOD Sociale Zekerheid een eindevaluatie voor aan de minister die bevoegd is voor personen met een handicap. Binnen de maand na de indiening van de definitieve evaluatie dient deze minister een voorstel in bij de Ministerraad om de toepassing van deze wet voort te zetten of te beëindigen.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat de toepassing van de wet voortijdig kan worden beëindigd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Samenwerkingsovereenkomsten moeten zo snel mogelijk worden gesloten met de deelgebieden, zodat het proefproject op 1 januari 2021 van start kan gaan.

3. ADVIES

Over het verzoek om advies

Wederom moet de NHRPH bij hoogdringendheid een advies verstrekken. De NHRPH kan dus geen bijkomende vragen stellen aan de opstellers van de tekst over dit proefproject, aanvullende informatie bekomen en er intern overleg over plegen, terwijl dit onderwerp toch de kern van de missie van de NHRPH raakt. Heel wat vragen (die overigens verder in dit advies zijn opgenomen) blijven onbeantwoord. Dit sterkt de NHRPH in zijn overtuiging dat een advies bij hoogdringendheid opstellen contraproductief is. De kracht van de NHRPH bestaat net in het uitwisselen van ideeën tijdens de maandelijkse plenaire vergadering en het opstellen van een samenhangend advies op basis van deze uitwisseling. Deze essentiële denkoefening kan niet worden gegarandeerd wanneer het secretariaat en de leden van de plenaire vergadering met elkaar moeten overleggen per mail.

Over de inhoud

a. Het proefproject

Door de crisis als gevolg van de pandemie en de druk op de werklozen is het risico groot dat personen met een handicap nog meer worden uitgesloten op de arbeidsmarkt. Vóór de crisis bestonden er al werkloosheidsvallen voor gerechtigden op een tegemoetkoming voor personen met een handicap. Een deel van deze werkloosheidsvallen zouden kunnen wegvallen door de mogelijkheid in het voorontwerp van wet om beroepsinkomsten te combineren met tegemoetkomingen.

De NHRPH verstrekt bij de huidige stand van zaken van het voorontwerp van wet evenwel een advies met enige reserve. Het advies is grotendeels negatief om de onderstaande redenen.  

De NHRPH stelt vast dat het voorontwerp van wet zijn bestaansreden vindt in het kader van de stimuleringsmaatregelen naar aanleiding van de COVID-19-crisis (zie de nota aan de Ministerraad). Het voorontwerp van wet heeft tot doel een experimentele wetgeving in te voeren voor het wegwerken van werkloosheidsvallen. Voor de NHRPH spreekt het voor zich dat deze maatregel in geen geval de enige stimulerende post-coronamaatregel ten gunste van personen met een handicap mag zijn. De maatregel is namelijk bedoeld als een experiment en heeft een zeer beperkt toepassingsgebied:

  • De maatregel is niet bedoeld om structureel te zijn en zal slechts betrekking hebben op maximaal 300 personen.
  • De maatregel zal niet bij alle werkgevers kunnen worden toegepast.
  • De maatregel kan te allen tijde worden ingetrokken en garandeert geen enkele stabiliteit op lange termijn voor personen met een handicap.
  • De maatregel zal na 3 jaar uitsluitend door de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten worden geëvalueerd, zonder de adviesraden voor personen met een handicap te betrekken. Hoewel het advies van de NHRPH voor de huidige fase van dit voorontwerp van wet wordt gevraagd, is het niet voorzien dat de NHRPH achteraf zal worden betrokken.
  • De evaluatie van de maatregel zelf zal uitsluitend door de FOD Sociale Zekerheid gebeuren, zonder de deelname van de personen met een handicap zelf of van de adviesraden die hen vertegenwoordigen.
  • Bovendien is de werkgever op geen enkele manier verplicht de werknemer aan het einde van de overeenkomst in dienst te nemen. Deze situatie is bijzonder onaangenaam. De overeenkomst voor onbepaalde duur moet de norm blijven voor alle werknemers, ook voor werknemers met een handicap. Het creëren van een soort substatuut voor personen met handicap, is uit den boze.

De aard van de tewerkstelling is niet duidelijk: er wordt gesproken over een “arbeidsinschakelingsprogramma”. Wordt de persoon tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst waarvoor de wet van 3 juli 1978 geldt? Biedt deze tewerkstelling een sociale bescherming op korte termijn (werkloosheidsverzekering en ziekenfondsuitkeringen, arbeidsongeval enz.) en op lange termijn (pensioen), ermee rekening houdend dat de minimale wekelijkse arbeidsduur niet noodzakelijkerwijs van toepassing is? De NHRPH benadrukt dat een tewerkstelling die niet wordt beschermd door de sociale zekerheid, gedoemd is te mislukken als langetermijnoplossing. Het is een nieuwe werkloosheidsval omdat de personen zich niet beschermd voelen tegen mogelijke ongevallen, werkloosheid, ... Bovendien is dit een goedkope vorm van tewerkstelling, wat betekent dat de werkgever deze formule zal blijven verkiezen boven een normale tewerkstelling. Daardoor zullen deze personen niet in een regulier werkkader terecht komen dat wel een volledige sociale bescherming biedt. Dit voorontwerp van wet is niet duidelijk over de rechten betreffende de RSZ. De NHPRH veroordeelt elke vorm van tewerkstelling zonder waardige bescherming door de sociale zekerheid. De sociale bescherming door de RSZ is, enerzijds, een beginsel van gelijke behandeling van alle burgers en, anderzijds, een erkenning van respect en fatsoenlijk werk. De toekenning van tegemoetkomingen is slechts een vorm van armoedebestrijding in zijn meest minimale vorm.

De NHRPH wil ook graag weten wat er gebeurt indien een proefprojectdeelnemer ziek valt tijdens het arbeidsinschakelingsprogramma. In de veronderstelling dat de persoon in aanmerking komt voor een ziekenfondsuitkering: is het begrip ‘vorige toestand’ van artikel 100 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen van toepassing en hoe zal die vorige toestand worden beoordeeld? Zal de persoon een uitkering wegens een arbeidsongeval kunnen eisen indien hij het slachtoffer is van een ongeval op de werkplaats of op de weg naar of van het werk? Hoe wordt ook hier de vorige toestand beoordeeld? 

De NHPRH heeft ook een reeks vragen over de criteria voor de selectie van de kandidaten. Welke criteria worden het? Hoe wordt het evenwicht tussen mannen en vrouwen gewaarborgd? En het evenwicht tussen de leeftijdsgroepen? En de handicapsituaties? Wat wordt de verdeling Vlaanderen/Wallonië/Brussel?

Artikel 6 van het voorontwerp van wet vermeldt dat het verdienvermogen niet opnieuw wordt geëvalueerd wanneer de persoon aan dit project deelneemt. De NHRPH herinnert eraan dat de tewerkstelling van een persoon die een inkomensvervangende tegemoetkoming ontvangt (zelfs buiten dit proefproject) op zich niet kan leiden tot een herziening van het verdienvermogen. Bij de evaluatie van het verdienvermogen moet de evaluerende arts immers de concrete mogelijkheden van de persoon met een handicap om op de algemene arbeidsmarkt te functioneren, onderzoeken. De inspanningen die een persoon met een handicap via een arbeidsinschakelings- of revalidatieprogramma levert om een arbeidsbetrekking te verwerven of te behouden, mogen niet leiden tot een weigering of een verlies van de erkenning voor de toekenning van een inkomensvervangende tegemoetkoming, voor zover deze persoon met een handicap nog steeds voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, § 1, van de wet van 27 februari 1987. Deze principes zijn duidelijk uiteengezet in de omzendbrief van 28 februari 2018 betreffende de beoordeling van het verlies aan verdienvermogen voor de toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 12 april 2018.

Het verdienvermogen mag niet opnieuw worden geëvalueerd. Maar hoe zit het met de graad van zelfredzaamheid van de persoon? Kan die opnieuw worden geëvalueerd indien de handicap verergert? 

Door dit experiment kunnen jongeren met een handicap onder de 21 jaar een IVT/IT ontvangen: is dit geen "incentive" voor de jongere met een handicap om zijn studies stop te zetten, terwijl de opleiding zo cruciaal is voor zijn toekomst? Het valt zeer te vrezen dat de betrokkenen hun studie na 3 jaar niet meer zullen hervatten. Daarbovenop verliest hij hierdoor de facto zijn verhoogde kinderbijslag. Hij zal zich dus moeten inschrijven als gerechtigde in de regeling van de geneeskundige verzorging: werden alle gevolgen van deze maatregel onderzocht?

Verder moet de persoon - op enkele uitzonderingen na - minimaal 21 jaar oud zijn om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming voor personen met een handicap. Volgens de huidige versie van het voorontwerp van wet kan een persoon met een handicap die aan dit programma deelneemt, aanspraak maken op een volledige inkomensvervangende tegemoetkoming/integratietegemoetkoming vóór de leeftijd van 21 jaar. Dat de leeftijdsgrens voor sommigen verlaagd wordt tot 18 jaar leidt tot een discriminatie tussen personen met een handicap die aan dit programma kunnen deelnemen en personen die niet kunnen werken. 

Bovendien moeten de personen worden ingeschreven in een door de gewesten georganiseerde ‘begeleidingsvoorziening’, waardoor degenen die buiten deze voorzieningen om werk zouden vinden, worden uitgesloten. Deze maatregel leidt dus tot een discriminatie tussen personen die in deze begeleidingsvoorziening zijn ingeschreven en anderen die een arbeidsbetrekking buiten dit systeem vinden. De eersten zullen hun voordelen volledig kunnen combineren met beroepsinkomsten, de anderen niet.  
De NHRPH vraagt zich ook af waarom Phare niet opgenomen is in de lijst van de betrokken gewestelijke diensten.

Binnen het proefproject kunnen maximaal 300 personen met een handicap een tegemoetkoming en een inkomen uit arbeid combineren. De meeste aanvragers zullen waarschijnlijk deeltijds werken: hun situatie zal financieel wellicht iets beter zijn, maar nog lang niet comfortabel. Zal daarom aan het einde van het experiment, zelfs als de evaluaties niet eensluidend zijn, het voordeel van de cumulatie aan de gerechtigden worden ontnomen? Het valt te vrezen dat, als voortzetting van het experiment, de beleidsmakers extra quota’s zullen invoeren: 300 personen meer? 500 meer ? Is dit de geschikte manier om het probleem van de werkloosheidsvallen structureel aan te pakken?

Om al deze redenen is de NHRPH van mening dat het project nog serieus moet rijpen en op geen enkele manier kan worden beschouwd als een stimulerende maatregel voor personen met een handicap.

De NHRPH, die het vraagstuk van de tewerkstelling van personen met een handicap al tientallen jaren volgt, is tot een zeer duidelijke conclusie gekomen: de arbeidsmarkt stoot personen met een handicap af. De denkoefening moet zich dus op twee thema’s toespitsen: de noodzakelijke en grondige herziening van de wet van 27 februari 1987 en de verplichting om de reguliere arbeidsmarkt open te stellen voor personen met een handicap.

b. De noodzakelijke grondige herziening van de wet van 27 februari 1987

Door de cumulatie van tegemoetkomingen en arbeidsinkomsten toe te staan, wordt een van de werkloosheidsvallen effectief weggewerkt. Op te merken valt evenwel dat de gedeeltelijke cumulatie reeds is toegestaan (aftrek “prijs van de arbeid”). Maar dit is niet de enige werkloosheidsval: het feit dat er rekening wordt gehouden met de inkomsten van de jaren -2/-1 is dat evenzeer!

De kwestie van een mogelijke combinatie van tegemoetkomingen en beroepsinkomsten is belangrijk. Het zou echter verstandiger zijn indien politici de moed en de ambitie zouden hebben de tegemoetkomingen voor personen met een handicap volledig beginnen te hervormen! Dit voorontwerp van wet is een extra laag op de bestaande reglementaire ‘lasagne’.
De NHRPH wijst nogmaals op de noodzaak van een verregaande hervorming voor alle personen met een handicap: de sociale crisis ten gevolge van COVID-19 zal nog erger worden en personen met een handicap zijn er reeds slachtoffers van: hun koopkracht is gedaald en de minimale financiële steun die de NHRPH had gevraagd, met name een tijdelijke verhoging van de IVT met 5 % en een compensatiepremie van 200 euro, werd niet toegekend (zie persbericht van 30 mei 2020 en van 2 juni 2020). Daarom moet de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap dringend grondig worden hervormd en het bedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming opgetrokken tot minstens het bedrag van de armoedegrens. De NHRPH herinnert eraan dat er teksten zijn opgesteld op basis van de verschillende adviezen van de NHRPH, die door de handicapsector breed worden gesteund, voor een grondige hervorming die voldoet aan de verwachtingen van personen met een handicap. De meeste partijen beschikken over deze teksten van een hervorming die als groot voordeel heeft dat de aanbevolen maatregelen gefaseerd kunnen worden ingevoerd.

De NHRPH herinnert aan de prioriteiten van de gevraagde hervorming:

  1. Het principe van een integratietegemoetkoming voor iedereen invoeren, indien mogelijk door het in aanmerking nemen van het gezinsinkomen te verminderen of te af te schaffen;
  2. De werkloosheidsvallen bestrijden, met name door ervoor te zorgen dat een persoon met een handicap die zijn arbeidsbetrekking verliest, een integratietegemoetkoming behoudt die ten minste gelijk is aan wat hij tijdens zijn activiteit heeft ontvangen;
  3. Armoede bestrijden, onder meer door enerzijds de bedragen van de inkomensvervangende tegemoetkoming en anderzijds de bedragen van de integratietegemoetkoming voor personen met een lichte handicap op te trekken;
  4. Ontwikkelen van een betrouwbaar instrument voor de evaluatie van de handicap om de kwaliteit van de beslissingen overal in België te garanderen;
  5. Vereenvoudigen en automatiseren van de procedures om schulden te voorkomen en te vermijden.

De bedoeling van een tegemoetkoming is dat een waardig leven mogelijk wordt! En dus moet ze op zijn minst op hetzelfde niveau als de armoedegrens zijn!

Een hervorming moet betrekking hebben op alle personen met een handicap! Het proefproject houdt geen rekening met personen die niet kunnen werken! En daarom zal hun levensstandaard niet verbeteren!

Alleen de goedkeuring van de hervorming van de wet van 1987 zal het mogelijk maken om de 200.000 erkende personen met een handicap in België daadwerkelijk en duurzaam te ondersteunen.

c. De noodzaak van andere maatregelen voor de tewerkstelling van personen met een handicap

Er moeten ook andere maatregelen worden genomen om personen met een handicap op korte termijn aan het werk te helpen. De NHRPH herinnert aan zijn verschillende eisen betreffende de tewerkstelling van personen met een handicap:

  • Een echt tewerkstellingsbeleid uitwerken: een maatschappelijke verantwoordelijkheid van de werkgevers (uitvoering van de wet “positieve acties”);
  • Toepassing van het 3%-quotum bij de federale overheid;
  • Hervorming van de "back-to-work"-regeling in de zin van reële en waardige mogelijkheden voor een werkhervatting in de privésector;
  • Hervorming van artikel 100 van de wet betreffende de geneeskundige verzorging en uitkeringen. De strikte toepassing van de regeling van dit artikel leidt ertoe dat personen met een handicap lange tijd geen bestaansmiddelen hebben. Een evaluatie van het begrip ‘vorige toestand’ en van de toepassing ervan is in dit verband onontbeerlijk en dringend, aangezien de huidige situatie leidt tot pingpongspelletjes tussen verschillende instellingen en een verschillende behandeling voor vergelijkbare situaties;
  • Ervoor zorgen dat personen die wegens hun gezondheidstoestand gedwongen worden minder te werken, niet bestraft worden of hun sociale rechten geheel of gedeeltelijk verliezen. Sommige degeneratieve stoornissen leiden onvermijdelijk tot een verlies van werkvermogen. In de huidige reglementering gaat een verkorting van de arbeidsduur meestal gepaard met het verlies van een deel van de rechten. Voorbeeld: een persoon die als meer dan 50 % arbeidsongeschikt wordt erkend en vraagt om minder te werken, kan dat met behoud van zijn ziekenfondsuitkeringen. Wordt een persoon echter als minder dan 50 % arbeidsongeschikt erkend, dan kan hij weliswaar minder gaan werken, maar dan verliest hij zijn recht op zijn ziekenfondsuitkeringen. De erkenning van de handicap moet de persoon in staat stellen om juist om gezondheidsredenen en met een financiële compensatie van de sociale zekerheid minder of niet meer te werken.

De NHRPH herinnert er ook aan dat de activering van personen met een handicap grenzen heeft: sommige personen kunnen nooit meer aan het werk worden gezet en mogen dar niet voor worden gesanctioneerd, zelfs niet onrechtstreeks. Maatregelen om personen met een handicap weer aan het werk te krijgen mogen de persoon die ervoor kiest om ondanks zijn kwetsbaarheid te werken uiteindelijk nooit bestraffen. De erkenning van zijn handicap moet hem ook in staat stellen om niet te werken om gezondheidsredenen.

De NHRPH dringt er vooral op aan verder te blijven nadenken over de tewerkstelling van personen met een handicap. De NHRPH ziet zichzelf als een absoluut noodzakelijke partner. Ook de adviesorganen van de deelgebieden moeten hierbij worden betrokken.

4. BEZORGD

  • Voor opvolging aan mevrouw Nathalie Muylle, Minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Armoedebestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking;
  • Ter informatie aan mevrouw Sophie Wilmès, Eerste Minister;
  • Ter informatie aan de Ministers bevoegd voor personen met een handicap in de deelgebieden;
  • Ter informatie aan Unia;
  • Ter informatie aan het UNCRPD-coördinatiemechanisme.