Ga naar de inhoud

Advies 2018/27

Prijs van de liefde

Advies nr. 2018/27 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over het "wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, tot afschaffing van de vermindering van de tegemoetkomingen op basis van de inkomsten van de echtgenoot of samenwonende", uitgebracht tijdens de plenaire vergadering van 18 juni 2018

 

Aanvrager

Advies op verzoek van mevrouw Zuhal Demir, Staatssecretaris voor Personen met een beperking, bij mail van 8 juni 2018

 

Onderwerp

Het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, tot afschaffing van de vermindering van de tegemoetkomingen op basis van de inkomsten van de echtgenoot of samenwonende, beoogt het optrekken van de inkomensgrenzen voor de echtgenoot die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de integratietegemoetkoming.

 

Analyse

De Staatssecretaris voor Personen met een beperking heeft de NHRPH per mail van 8 juni 2018 verzocht dringend advies uit te brengen over een wetsvoorstel tot afschaffing van de vermindering van de tegemoetkomingen op grond van de inkomsten van de echtgenoot of samenwonende.

Het voorstel luidt als volgt: “Art. 2. In artikel 7, § 1, derde lid, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, wordt het derde lid, ingevoegd bij artikel 121 van de wet van 24 december en gewijzigd bij artikel 157 van de wet van 9 juli 2004, aangevuld met de woorden: “met dien verstande dat bij de toekenning van de integratietegemoetkoming een vrijstellingsbedrag wordt toegepast op het inkomen van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt dat minimaal 75 % hoger moet zijn dan het vrijstellingsbedrag van de persoon met een handicap."

Uit het document dat het secretariaat van de NHRPH ontvangen heeft, blijkt dat bovenstaand voorstel een amendement is op het wetsvoorstel nr. 54-357, dat de heer volksvertegenwoordiger Clarinval op 2 oktober 2014 bij de Kamer ingediend heeft en dat erop gericht was de inkomsten van de echtgenoot of samenwonende niet langer in aanmerking te nemen voor de berekening van de integratietegemoetkoming.

De huidige formulering van artikel 7, § 1, derde lid, van de wet van 27 februari 1987 luidt als volgt: "De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen dat sommige inkomsten of delen van het inkomen, onder de voorwaarden die hij bepaalt, niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking worden genomen. Hij kan daarbij een onderscheid maken naargelang het gaat om een inkomensvervangende tegemoetkoming, een integratietegemoetkoming of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Hij kan eveneens een onderscheid maken naargelang de gerechtigde behoort tot categorie A, B of C, naargelang de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een handicap, naargelang het gaat om het inkomen van de persoon met een handicap zelf of om het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, of naargelang de bron van het inkomen."

Overeenkomstig artikel 7 van de wet worden de inkomensgrenzen voor de echtgenoot voor de berekening van de integratietegemoetkoming vastgelegd bij artikel 9ter, § 2, van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming: "Van het inkomen van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt wordt vrijgesteld, de eerste 16.354,13 EUR alsook de helft van het gedeelte dat meer bedraagt dan dit bedrag."

In zijn verzoek om advies wijst het kabinet van de Staatssecretaris erop dat dit evenwel nog niet de definitieve tekst van het wetsvoorstel is. Zo ontbreekt in de laatste zin van het voorstel het woord "hoogste". De laatste zin van het voorstel zou dus als volgt moeten eindigen: "… het hoogste vrijstellingsbedrag van de persoon met een handicap”.

Het kabinet wijst er ook op dat daarna uitvoeringsbesluiten genomen moeten worden om de maatregel uit te voeren.

Concreet betekent dit dat de inkomensgrens voor de echtgenoot, zoals vastgelegd bij artikel 9ter van het koninklijk besluit van 6 juli 1987, in fine opgetrokken wordt tot 28.619,73 euro zonder index, hetzij 39.287 euro, rekening gehouden met de huidige index. De maatregel zal gevolgen hebben voor ongeveer 13.500 personen en ongeveer 6.455.000 euro kosten.

Het advies wordt dringend gevraagd, omdat het de bedoeling zou zijn dat het Parlement het wetsvoorstel op 28 juni 2018 aanneemt en er thans reeds gewerkt wordt aan de uitvoeringsbesluiten.

Het kabinet heeft het Bureau van de NHRPH ook mondeling laten weten dat dit een van de maatregelen is die voortvloeien uit de denkoefening van de werkgroep die in het leven werd geroepen om na te denken over de verschillende mogelijke maatregelen om de tewerkstelling van personen met een handicap te bevorderen en een betere afstemming tussen inkomen uit arbeid en tegemoetkomingen voor personen met een handicap mogelijk te maken.

Tot slot heeft het kabinet ook meegedeeld dat deze wijziging van de bepalingen van het koninklijk besluit door middel van een wetswijziging meer begrotingsmogelijkheden biedt.

 

Advies

De NHRPH is uiteraard verheugd over deze verhoging van de inkomensgrenzen voor de echtgenoot of samenwonende voor de berekening van de integratietegemoetkoming. Het is een positieve ontwikkeling, die evenwel om de volgende redenen afgezwakt wordt.

Het besproken voorstel vloeit voort uit de denkoefening van de werkgroep die de Staatssecretaris in het leven heeft geroepen. Voor zover de NHRPH weet, zijn de conclusies van de werkgroep evenwel nog niet gevalideerd. Zoals reeds eerder gemeld (cf. advies 2018/22), betreurt de NHRPH de werkwijze bij de laatste verzoeken om advies: de Staatssecretaris heeft onlangs reeds een aantal maatregelen bij de NHRPH ingediend en er worden binnenkort nog andere maatregelen aangekondigd. Het gebrek aan informatie over alle maatregelen staat een totaalbeeld en een correcte analyse in de weg. De NHRPH heeft deze nodig om zelf prioriteiten naar voren te kunnen schuiven, wat niet mogelijk is indien geval per geval gewerkt moet worden. Bovendien vreest de NHRPH dat zijn adviezen op die manier kunnen worden misbruikt.

De NHRPH heeft alle begrip voor de begrotingsaangelegenheden, maar betreurt de gebruikte techniek: bepalingen van een deel van een artikel van een koninklijk besluit wijzigen door middel van een wetswijziging maakt reeds ingewikkelde teksten alleen maar zwaarder en minder leesbaar. Ter herinnering: de NHRPH pleit reeds lang voor een uitgebreidere hervorming van het tegemoetkomingsstelsel voor personen met een handicap die beantwoordt aan de verwachtingen van personen met een handicap en hun vertegenwoordigers. Opeenvolgende afzonderlijk aangenomen wijzigingen dreigen het stelsel daarentegen nog complexer te maken.

Het risico is des te groter omdat de voorgestelde maatregelen de mogelijke verschillen tussen aanvragers van wie het huishouden over gelijkwaardige inkomsten beschikt, nog verder zullen vergroten, afhankelijk van de aard van het inkomen en de persoon van het huishouden die het inkomen ontvangt. Het volstaat - voor eenzelfde medisch resultaat - het tegemoetkomingsbedrag dat een gezinshoofd met enkel een ziekenfondsuitkering zou kunnen krijgen, te vergelijken met het bedrag dat een persoon met een handicap van wie enkel de echtgenoot inkomsten heeft, zou kunnen krijgen.

Wat de formulering zelf betreft van het wetsvoorstel in de huidige vorm, zoals het voorgelegd werd aan de NHRPH, betreurt de Raad het gebruik van bepaalde termen. De term "vrijstellingsbedrag" wordt thans niet gebruikt, noch in de tekst van de wet van 27 februari 1987, noch in de tekst van het koninklijk besluit van 6 juli 1987. Hierdoor zijn de teksten moeilijker leesbaar en verstaanbaar. Het was beter geweest de reeds gebruikte termen te gebruiken.

Het voorstel bepaalt ook dat het vrijstellingsbedrag dat toegepast wordt op de inkomsten van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt, minimaal 75 % hoger moet zijn dan het hoogste vrijstellingsbedrag van de persoon met een handicap. Deze formulering is onduidelijk. In de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 worden de inkomensgrenzen uitdrukkelijk vermeld: grensbedragen voor het inkomen uit arbeid van de persoon met een handicap, voor de inkomsten van de echtgenoot, voor het vervangingsinkomen en voor de andere inkomsten. Het zou dus veel duidelijker zijn te verwijzen naar de definities die gebruikt worden in artikel 9ter van het koninklijk besluit van 6 juli 1987.

 

Bezorgd

  • Ter opvolging aan mevrouw Zuhal Demir, Staatssecretaris voor Personen met een beperking;
  • Ter informatie aan de heer David Clarinval; Volksvertegenwoordiger;
  • Ter informatie aan de heer Charles Michel, Eerste Minister;
  • Ter informatie aan Unia;
  • Ter informatie aan het interfederaal coördinatiemechanisme.
 .
Adviezen
 .