Ga naar de inhoud

Advies 2016/15

Optimalisering van het quotum

Advies nr. 2016-15 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) over het wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 oktober 2005 houdende diverse maatregelen met betrekking tot de vergelijkende aanwervingsselectie en met betrekking tot de stage, met het oog op de optimalisering van het quotum inzake tewerkstelling van personen met een handicap bij de federale overheidsdiensten, uitgebracht tijdens de plenaire zitting van 19 september 2016.

 

Aanvrager

Advies uitgebracht op verzoek van de Commissie voor de Sociale Zaken van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van België van 11 juli 2016.

 

Onderwerp

Dit advies gaat over een wetsvoorstel ingediend bij de Kamer op 19 april 2016 door de heren Jan Spooren en Wouter Raskin met het oog op de optimalisering van het quotum inzake tewerkstelling van personen met een handicap in het federaal openbaar ambt.

Het voorstel biedt aldus de betrokken federale overheidsdiensten de mogelijkheid taken op te nemen in het verplicht quotum van 3%, die uitbesteed worden aan ondernemingen die personen met een handicap aangepast werk aanbieden, met toepassing van bepaalde grenzen.

 

Analyse

Artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 6 oktober 2005 houdende diverse maatregelen met betrekking tot de vergelijkende aanwervingsselectie en met betrekking tot de stage verplicht elke federale overheidsdienst personen met een handicap tewerk te stellen tot 3 % van zijn personeelsbestand. Indien dit quotum niet wordt bereikt (§ 2), is hij verplicht eerst de specifieke lijsten te raadplegen voor elke aanwerving en/of indienstneming bij arbeidsovereenkomst.

Het evaluatieverslag van de Begeleidingscommissie voor de aanwerving van personen met een handicap in het federaal openbaar ambt (BCAPH), gepubliceerd op 11 juli 2016, vermeldt dat de tewerkstellingsgraad van personen met een handicap bij het Belgisch federaal openbaar ambt in 2015 1,32% bedraagt. Hij vermindert dus constant sedert 2012 (1,54% in 2012, 1,51% in 2013 en 1,39% in 2014). De commissie trekt een parallel tussen deze evolutie van de afname van de tewerkstellingsgraad van personen met een handicap en de evolutie van de totale personeelsbezetting in het federaal openbaar ambt in dezelfde richting (96,7% en 2012, 92,5% en 2013, 90,6% en 2014 en 83,9% en 2015).

Het wetsvoorstel heeft tot doel artikel 3, § 1, van voormeld koninklijk besluit aan te vullen door de overheidsdiensten de mogelijkheid te bieden, voor de berekening van het quotum van 3%, rekening te houden met de uitbesteding van taken aan gespecialiseerde ondernemingen voor de tewerkstelling van personen met een handicap (maatwerkbedrijven in Vlaanderen,  entreprises de travail adapté in Brussel en in Wallonië en Beschützende Werkstätten in de Duitstalige Gemeenschap). Deze aanrekening is evenwel beperkt tot maximum een derde van het quotum (namelijk 1%) berekend op basis ofwel van het aantal arbeidsuren, ofwel van de loonkosten.  

 

Advies

De NHRPH stelt met tevredenheid vast dat het principe van handistreaming hier concreet wordt toegepast bij het opmaken van de wetteksten en dat het maatschappelijk middenveld wordt betrokken volgens de principes in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap.

De NHRPH is van mening dat de mogelijkheid om rekening te houden met de uitbesteding van taken aan gespecialiseerde ondernemingen bij de berekening van het quotum van 3 % een van de middelen kan zijn die kan bijdragen tot het optimaliseren van dit quotum. Hij onthoudt het positief karakter van de maatregel die de tewerkstelling globaal wil verbeteren, door op zoek te gaan naar andere middelen dan de « klassieke » aanwervingen. Hij herinnert er evenwel aan dat een quotum niet als een doel op zichzelf moet beschouwd worden (resultaatsdoelstelling), maar als een middeldoelstelling die, wanneer ze bereikt wordt, tot een hogere finaliteit leidt, namelijk hier de tewerkstelling van personen met een handicap in het federaal openbaar ambt.

Dit wetsvoorstel geeft niettemin aanleiding tot een reeks belangrijke vragen en bedenkingen waarop een antwoord moet worden gevonden opdat het effectief zou kunnen worden uitgevoerd, zo niet verliest het zijn nut:

  • in de mate dat de uitvoeringstaken steeds minder gesplitst worden en uitsluitend worden toevertrouwd aan medewerkers van niveau D bij de federale overheidsdiensten, vraagt de Raad zich af welk soort taken effectief zouden worden voorgesteld om te worden uitbesteed;
  • zal het volume van de uitbestede taken voldoende zijn om een nettoverhoging van de tewerkstelling in de maatwerkbedrijven teweeg te brengen en niet alleen gevolgen van het macro-economisch type zoals het behoud van de tewerkstelling, het feit dat er geen economische werkloosheid is, … ?
  • de NHRPH is eveneens bezorgd over het risico van buitenkanseffecten voor de reeds lopende onderaannemingscontracten;
  • de NHRPH benadrukt dat het op dit gebied belangrijk is te werken in overleg met de federaties van maatwerkbedrijven met het oog op een billijke geografische spreiding van de onderaanneming tussen de verschillende maatwerkbedrijven;
  • hij stipt nog verder aan dat moet verduidelijkt worden hoe de onderaanneming met de maatwerkbedrijven zal worden aangerekend in voltijdse equivalenten (EVT's) van personen met een handicap;
  • ten slotte, in het kader van de overheidsopdrachten toont de omzendbrief van 16 mei 2014 « Integratie van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van sociale clausules en maatregelen ten voordele van kleine en middelgrote ondernemingen, in het kader van overheidsopdrachten geplaatst door federale aanbestedende instanties » geen gelijkenissen met dit wetsvoorstel wat de doelstellingen betreft ? Wat is de reële invloed voor de maatwerkbedrijven sedert de toepassing van deze omzendbrief ?

Ter herinnering, een reeks sociale clausules maken het namelijk mogelijk dat de toegang tot de overheidsopdracht of tot een deel ervan wordt voorbehouden voor maatwerkbedrijven indien de meeste werknemers personen met een handicap zijn die, wegens de aard van hun handicap, geen beroepsactiviteit kunnen uitoefenen in normale omstandigheden, en voor de sociale inschakelingsondernemingen, met als gevolg dat enkel de door deze ondernemingen ingediende offertes in aanmerking worden genomen.

De NHRPH is daarenboven van mening dat dit wetsvoorstel de problemen in verband met de tewerkstelling van personen met een handicap slechts gedeeltelijk oplost. Hij vindt dat het denkwerk over de tewerkstelling van personen met een handicap moet passen in een globaler kader dan enkel de optimalisatie van het quotum bij het federaal openbaar ambt en moet betrekking hebben zowel op de openbare als op de privésector. Hij verwijst daarbij naar zijn positienota van januari 2014 over de tewerkstelling van personen met een handicap (http://ph.belgium.be/nl/topics/employment_position.html).

Uitgaande van de vaststelling dat de meeste personen met een handicap beschikbaar op de arbeidsmarkt laaggeschoold zijn, zouden in het kader van de Interministeriële Conferentie Arbeidsmarktbeleid, Socio-professionele en Sociale Inschakeling de mogelijke maatregelen moeten worden onderzocht om de beroepsbekwaamheid en de beroepsopleiding van personen met een handicap te verhogen. Er moet tevens worden nagegaan of de gewestelijke moratoria met de verschillende regeringen kunnen worden herzien indien de activiteitsgraad deze moratoria zou overschrijden.

Hij vindt het ook nuttig deze maatregel aan te vullen met sensibilisatie- en begeleidingsacties voor de uitvoering, ten aanzien zowel van de betrokken overheidsdiensten als van de maatwerkbedrijven.

Hij betreurt overigens dat sancties en/of bonussen niet worden overwogen, gekoppeld aan deze middeldoelstelling: aanpassing van het budget, premies, label, …

Inzonderheid in de overheidssector verdedigt hij het idee het globaal quotum van 3% aan te vullen met een extra quotum voor de jaarlijkse aanwerving van personen met een handicap om een nieuwe instroom van personen met een handicap op de arbeidsmarkt aan te moedigen.

Hij dringt er ook op aan dat in het kader van het quotum van 3 % aparte statistische gegevens (aanwerving / onderaanneming) zouden kunnen worden opgemaakt.

Hij merkt ten slotte op dat de tekst die hem wordt voorgelegd een wetsvoorstel tot wijziging van een koninklijk besluit is (koninklijk besluit van 6 oktober 2005) zelf genomen ter uitvoering van een ander koninklijk besluit  (koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel) en herinnert aan het commentaar van de Raad van State (Beginselen van de wetgevingstechniek, pagina 20): « Het is echter niet wenselijk dat de wetgever zelf de door de uitvoerende macht vastgestelde regeling rechtstreeks wijzigt. Dit leidt tot een vermenging van rechtsregels van wettelijk en reglementair niveau in één tekst. Bovendien kan de uitvoerende macht de wijzigingen die door de wetgevende macht werden aangebracht, later niet meer wijzigen, aangezien die kracht van wet hebben. Wel kan de wetgevende macht (onderdelen van) besluiten van de uitvoerende macht opheffen. ».

 

 

Bezorgd

  • Voor opvolging aan de heer Vincent Van Quickenborne, Voorzitter van de Commissie voor de Sociale Zaken van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van België;
  • Ter info aan de heer Steven Vandeput, Minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken;
  • Ter info aan mevrouw Elke Sleurs, Staatssecretaris voor Personen met een beperking;
  • Ter info aan de heer Johan Van Overtveldt, Minister van Financiën;
  • Ter info aan UNIA ;
  • Ter info aan het interfederaal coördinatiemechanisme.
 .
Adviezen
 .