Ga naar de inhoud

Advies 2009/08

Advies over de wetsvoorstellen nummer 1041/001 (wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap teneinde de vermindering van de tegemoetkomingen op basis van de inkomsten van de echtgenoot of samenwonende, af te schaffen) en 1437/001 (wetsvoorstel tot opwaardering van de tegemoetkomingen voor personen met een handicap)

Advies van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) uitgebracht op de plenaire vergadering van 16 maart 2009

 

Aanvrager

Advies dat wordt gevraagd, door Commissie voor de sociale zaken van de Kamer, overgebracht door Staatssecretaris voor personen met een handicap.

 

Onderwerp

Tijdens zijn plenaire vergadering van 16 maart 2009 heeft de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) volgend eenparig advies uitgebracht.

 

Analyse

De NHRPH juicht de initiatieven voor een herziening van de wet van 27 februari 1987 toe om beter rekening te houden met de financiële situatie van personen met een handicap.

Gelet op het feit dat tientallen duizenden personen met een handicap in grote armoede leven, is de NHRPH van mening dat de tegemoetkomingen thans prioritair moeten verhoogd worden opdat ze voor iedere persoon kunnen voorzien in een menswaardig bestaan.

 

Advies

De NHRPH vraagt de volgende voornaamste fasen thans uit te voeren:

  • Het bedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) verhogen: het bedrag van de IVT ligt thans 17% onder de armoedegrens. Dit bedrag wordt in juni 2009 met 2% zonder indexering verhoogd. Desondanks zal er nog steeds een onaanvaardbaar verschil van 15% met de armoedegrens blijven bestaan.
  • De maximumbedragen van de inkomsten, wat betreft de integratietegemoetkoming (IT), voor personen die geen beroepsactiviteit uitoefenen, gelijkstellen met de bedragen van de IVT-categorieën. Wanneer iemand een ander vervangingsinkomen ontvangt, is de kans groot (aangezien het om een gering bedrag gaat) dat hij een volledige IVT ontvangt, maar dat de IT gedeeltelijk wordt verminderd. Dit heeft te maken met het feit dat er een verschil is tussen het bedrag van de IVT en het maximumbedrag van de inkomsten voor de IT. Telkens als er een verhoging zonder indexering is, wordt dit verschil groter. Een oplossing moet daarvoor snel worden gevonden.
  • Het probleem van de werkloosheidsvallen onderzoeken. Personen die hebben gewerkt en die om een of andere reden werkloos worden en een vervangingsinkomen ontvangen, gaan aldus niet alleen daardoor een deel van hun inkomen verliezen, maar ook een deel van de tegemoetkoming. Dit vloeit voort uit het feit dat de maximumbedragen van de inkomsten voor personen die geen beroepsactiviteit uitoefenen, lager liggen dan het bedrag van het bestaansminimum. Ze moeten dus snel worden verhoogd.

De ingediende voorstellen die de NHRPH voor advies werden voorgelegd, en die namelijk betrekking hebben op de maximumbedragen van de inkomsten wat betreft de inkomsten van de echtgenoot/echtgenote, maken aldus de kloof groter tussen alleenstaande personen met een handicap en de anderen: is dit echt wat de parlementsleden willen ? De NHRPH kan in elk geval geen positief advies geven over deze voorstellen.

Voor de nodige globale samenhang ten opzichte van de beschermingsregelingen in België, pleit de NHRPH voor een tegemoetkoming voor iedereen, vergelijkbaar met de financiële tegemoetkomingen van de sociale zekerheid zoals de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en de werkloosheidsuitkeringen, omdat:

  • deze tegemoetkomingen zouden deel uitmaken van het toepassingsgebied van de sociale zekerheid en zouden dus gekoppeld worden aan een bepaald bedrag van het bestaansminimum;
  • deze tegemoetkomingen daarenboven niet meer rechtstreeks zouden gekoppeld zijn aan de inkomsten van de partner of van gelijk welke andere samenwonende (zelfs indien er een onrechtstreekse band zou zijn, aangezien de gezinssituatie en invloed heeft op de categorie);
  • de bedragen van de IVT zouden moeten bepaald worden met verwijzing naar een « loonnorm » en zouden bijgevolg hoger moeten liggen dan het bestaansminimum. Men mag immers niet vergeten dat de IVT doorgaans geen tijdelijke tegemoetkoming is en dat de IVT het enig inkomen is voor een grote meerderheid van de rechthebbenden. De IVT zou moeten overeenstemmen met een bepaald percentage van het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen (GGMMI).

Indien men rekening houdt met de inkomsten (zoals thans het geval is) voor de berekening van de IT, laat men de personen met een handicap zelf opdraaien voor hun handicap, terwijl de Staat moet voorzien in de behoeften van al zijn onderdanen, op basis van de principes van nondiscriminatie en gelijke kansen voor iedereen. Personen met een
handicap zijn reeds het slachtoffer van hun handicap; men moet voorkomen dat ze een tweede keer worden benadeeld omdat de inkomsten volledig in aanmerking worden genomen voor de berekening van de IT. Voor de uitvoering van dergelijke regeling zou de wet van 1987 uiteraard volledig moeten worden herzien.

De NHRPH is er wel van bewust dat dit niet past in de huidige economische context. Daarnaast zouden de wettelijke aanpassingen enige tijd in beslag nemen, waarbij moet worden nagedacht over de behoeften en verlangens van de personen met een handicap zelf, voor wie de nieuwe reglementering eerst en vooral bestemd is.

De NHRPH blijft natuurlijk ter beschikking van de Commissie om het ganse dossier uitvoeriger toe te lichten en zijn standpunt uiteen te zetten.

 

Bezorgd

  • Aan mevrouw Julie Fernandez-Fernandez, Staatssecretaris voor personen met een handicap
  • Aan de Kamercommissie voor sociale zaken
 .
Adviezen
 .