Ga naar de inhoud

Advies 2011/06

Het wetsvoorstel van 11 januari 2011 tot invoering van een globaal beschermingsstatuut voor meerderjarige wilsonbekwame personen

Advies over het wetsvoorstel van 11 januari 2011 tot invoering van een globaal beschermingsstatuut voor meerderjarige wilsonbekwame personen (Doc 53 1009/001), uitgebracht tijdens de zitting van 18/04/2011 op initiatief van de NHRPH

 

Onderwerp

Het wetsvoorstel betreffende de hervorming van het statuut voor meerderjarige wilsonbekwame personen is ingediend en wordt momenteel behandeld door de Commissie voor de Justitie.

 

Analyse

De NHRPH is opgetogen over de parlementaire wil om de regelgeving inzake de wilsonbekwaamheid van personen in overeenstemming te brengen met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 2 juli 2009 door België werd geratificeerd.

De NHRPH onderstreept de vooruitgang op het vlak van ondersteuning en bescherming binnen de gerechtelijke en niet-gerechtelijke beschermingsregelingen, die het statuut van de vertrouwenspersoon voortaan bekrachtigen.

De NHRPH meent dat het ingediende wetsvoorstel de beoogde ondersteuning en insluiting van personen met een handicap nog meer ten goede zou komen door een procedure voor de verwezenlijking van hun wensen en de naleving van hun rechten en plichten, ongeacht de ernst en aard van hun handicap.

Vanuit dit oogpunt heeft de NHRPH opmerkingen en standpunten geformuleerd met betrekking tot drie punten:

  • Overeenstemming met de geest en de inhoud van het Verdrag
  • Toepassingsgebied en draagwijdte van de regelgeving
  • Invoering van de regelgeving
 

Advies

1. Overeenstemming met de geest en de inhoud van het Verdrag

In geen geval en zonder uitzondering op grond van de handicap (ongeacht de aard of oorsprong hiervan) kan de betrokkene gedeeltelijk of volledig zijn genotsbekwaamheid worden ontzegd: elke persoon die in België geboren is of er woont, geniet alle vrijheden, rechten en plichten vastgelegd in de Grondwet en in de wetten. De vrije levenskeuze van een persoon mag niet worden beperkt op basis van zijn handicap.

De handelingsbekwaamheid kan enkel onder welbepaalde en beperkte voorwaarden aan de betrokkene worden ontzegd: de handelingsbekwaamheid is het vermogen om zelf rechten, vrijheden of plichten uit te oefenen. Die kan niemand gedeeltelijk noch volledig worden ontnomen, tenzij bij een uitdrukkelijke juridische beslissing en enkel in gevallen die bij de wet bepaald zijn. De beperking of ontzegging van de handelingsbekwaamheid op grond van een handicap of een ziekte mag nooit tot gevolg hebben dat de wil en de rechten van personen met een handicap of ziekte hierdoor worden beperkt of opgeheven. Wat betreft de bijstand of vertegenwoordiging van personen met een handicap en zieke personen moeten altijd rekening worden gehouden met hun wensen.

Vanuit dit oogpunt vraagt de NHRPH

• dat de genotsbekwaamheid NOOIT door dit wetsvoorstel of door de vrederechter in vraag wordt gesteld op grond van de handicap, ongeacht de ernst of de aard ervan. De tekst van het voorstel moet desnoods vanuit deze onbetwistbare visie worden herbekeken en herschreven. De tekst moet de erkenning van de wil van de persoon met een handicap en de erkenning van zijn - soms slechts resterende maar steeds wezenlijke - handelingsbekwaamheid fundamenteel bekrachtigen.

• dat elke bepaling die de bekwaamheid om rechten uit te oefenen beperkt meer dan ooit restrictief wordt geïnterpreteerd: dit is een fundamenteel rechtsprincipe dat in de praktijk slecht wordt toegepast. Angst, onwetendheid over de levenssituatie van personen met een handicap en de moeizame communicatie tussen de vrederechter en de persoon met een handicap hebben als gevolg dat de rechten van personen met een handicap verregaand worden genegeerd. Dit is volstrekt onaanvaardbaar: een menselijke en technische omkadering van de vrederechter moet ervoor zorgen dat hij beslissingen kan nemen met kennis van zaken over de levenssituatie en de wil van de betrokken persoon.

2. Toepassingsgebied en draagwijdte van de regelgeving

-De titel van de wet verbaast enigszins in het kader van het beoogde doel. Het gaat immers niet om een wet inzake de onbekwaamheid van personen met een handicap maar wel om een wet inzake hun juridische begeleiding, ongeacht de aard van hun handicap. De NHRPH stelt de volgende titel voor: Wet tot omkadering van de genots- en handelingsbekwaamheid van personen met een handicap.

-Vanaf nu is een nieuwe terminologie met een vooruitstrevende draagwijdte van toepassing, waarbij rekening wordt gehouden met het door België geratificeerde Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het lijkt ons belangrijk dat de wettekst zelf een deel 1 met definities bevat: persoon met een handicap, genotsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid, zelfredzaamheid, bijstand, enz. Het VN-Verdrag kan daarbij zeker als inspiratiebron dienen.

-Beoordeling van de "zelfredzaamheid" door de rechter:

  • Zelfredzaamheid is het vermogen om zelf te handelen, zichzelf eigen gedragsregels en wetten op te leggen zonder zich over te geven aan natuurlijke of collectieve neigingen of zich gedwee te onderwerpen aan een externe autoriteit.
  • Een juiste beoordeling van de zelfredzaamheid vergt niet alleen tijd maar ook kennis van de "beoordeelde" persoon en zijn situatie.
    • Van essentieel belang is dat de rechter voldoende tijd en de nodige (in eerste instantie menselijke) omkadering krijgt om te beslissen over het type van bijstand en vertegenwoordiging. Die moeten er in de eerste plaats toe bijdragen dat de betrokken persoon in alle vrijheid zijn eigen levenskeuzen kan maken.
    • Ook moet steeds een sociaal-medisch dossier aan de rechter worden bezorgd dat - ongeacht de aard van de handicap of ziekte - de overblijvende handelingsbekwaamheid van de betrokkene - en de manier waarop deze kan worden gerealiseerd - toelicht. De rechter moet zich uitdrukkelijk afvragen welke redelijke aanpassingen noodzakelijk zijn voor de betrokkene opdat hij zijn rechten en plichten zo goed mogelijk kan uitoefenen. Het attest wordt momenteel te onnauwkeurig en onvolledig opgesteld, wat nadelig is voor de persoon in kwestie. Men verbaast zich soms over de exacte bewoordingen van het attest en de gevolgen daarvan voor de "bescherming van de persoon", namelijk zijn opsluiting, en dat omwille van zijn bescherming of die van zijn omgeving! Er moet grondig worden nagedacht over de identiteit en de onafhankelijkheid van de opsteller van deze attesten (huisarts, specialist, ... ?). Het resultaat van deze denkoefening moet in het wetsvoorstel aan bod komen.
    • De NHRPH is ervan overtuigd dat het medisch attest niet volstaat om de overblijvende bekwaamheid van personen juist en volledig te beoordelen, zeker wanneer het om een mentale handicap gaat. Er zijn geen beoordelingscriteria voor de vrederechter. Dit wetsvoorstel moet deze criteria duidelijk en uitdrukkelijk opsommen en de efficiëntie ervan praktisch regelen.
    • Bovendien moet de administratie de zelfredzaamheid van personen met een handicap ondersteunen. Ook wanneer de betrokkene zwaar gehandicapt is, moet zijn wil worden gerespecteerd. Deze bepaling moet in de wettekst worden opgenomen.
    • Het is uitermate belangrijk dat de rechter rekening houdt met de onaantastbare genotsbekwaamheid en de handelingsbekwaamheid van de betrokkene. Die laatste moet daadwerkelijk en concreet worden ondersteund. Daarnaast moet de rechter zich steeds afvragen hoe de toegepaste beschermingsregeling de betrokkene de kans zal geven zijn burgerrechten en -plichten uit te oefenen en geheel zelfstandig en op alle gebieden levenskeuzen te maken.

-Bepalen van de "inkomsten" door de Koning:

  • Uit ervaring op het terrein weet de NHRPH dat de invoering van een wet soms nogal wat tijd in beslag neemt, maar ook dat de wettelijke bepalingen de rechter soms dwingen tot een interpretatie die niet meer beantwoordt aan de reële behoeften. Er moet dus naar een evenwicht worden gezocht tussen doeltreffendheid en soepelheid. De NHRPH stelt dan ook voor dat de principes met betrekking tot de bedragen die niet als inkomsten kunnen worden beschouwd in de wet zouden worden vastgelegd en dat de koning na de aanname van de wet snel werk maakt van de uitvoering van de inhoud. De wet en het koninklijk besluit zouden tegelijk in werking kunnen treden, of minstens zou er een uiterste datum voor de inwerkingtreding van het koninklijk besluit moeten worden vastgelegd.
  • De NHRPH dringt erop aan dat de volgende bedragen niet als inkomsten in rekening zouden worden gebracht:
    • De integratietegemoetkoming
    • De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
    • De uitkering voor hulp van derden, ongeacht de toekenningsregeling - ook wanneer het gaat om een kapitaalrente. Indien er geen uitsplitsing is van de rente die tegelijk een inkomstenverlies en hulp aan derden omvat, is de verdeling 70/30 (inkomstenverlies/hulp van derden) van toepassing.
    • De kinderbijslag en de bijkomende kinderbijslag
    • Het budget voor de hulp van derden (Persoonlijk assistentiebudget en Persoongebonden budget in Vlaanderen en gelijkaardige bijstandformules die er in de toekomst zullen komen)
    • De terugbetaling van de kosten voor geneeskundige verzorging
    • De terugbetaling van ten onrechte ontvangen bedragen (bv.: terugbetaling van een bedrag door een energiebedrijf)
    • Betaling van achterstallige bedragen betreffende bedragen verschuldigd voor een periode voorafgaand aan de beschermings- en bijstandsregeling (behalve uitdrukkelijke bepaling)

Regelgevingsverplichting of -mogelijkheid voor de Koning: In het algemeen moet ervoor worden gezorgd dat de wet snel en efficiënt gepaard gaat met de ontwikkelingen die noodzakelijk zijn voor de goede toepassing ervan. In het kader van de parlementaire werkzaamheden moet worden gestreefd naar een evenwicht tussen soepelheid (met het oog op latere aanpassingen) en efficiëntie (de nieuwe bijstandsregeling mag niet leiden tot een trage procedure, wat de situatie van de betrokkene enkel zou bemoeilijken).

-Situatie van verkwisting: Dit hoort niet thuis in de regelgeving. Een subjectieve beoordeling van de levenswijze van de betrokkenen en van de manier waarop ze hun goederen en spaargeld gebruiken kan enkel tot gevolg hebben dat hun wil en de uitvoering ervan in vraag wordt gesteld. Tal van mensen worden zorgelozer wanneer de kinderen het ouderlijke nest verlaten hebben. Wat kan men hierop tegen hebben? In welke zin is deze levenshouding laakbaar? Het belang van de ouderwordende ouders is niet altijd ondergeschikt aan dat van hun erfgenamen, en het gaat hier niet om de onbekwaamheid om hun goederen te beheren. De passage over de verkwisting moet dus worden geschrapt.

-Plaatsen van meerderjarigen onder het ouderlijke gezag: Artikel 494 is volledig in strijd met de algemene geest van de wet en van het VN-Verdrag. Geen enkele uitzonderingssituatie rechtvaardigt de onderwerping van een meerderjarige aan het ouderlijke bewind. De algemene bepalingen van de wet volstaan voor alle denkbare uitzonderingssituaties, ook die bedoeld in artikel 494.

-Bezoldiging van de bewindvoerders:

  • Is er een vergoeding voorzien voor familieleden die als bewindvoerder optreden? Wij vinden dat dit op vraag van de bewindvoerder door de rechter zou kunnen worden overwogen.
  • Zou een terugbetaling voor de vertrouwenspersoon kunnen worden overwogen?
  • Hoe kan de betrokkene zich beschermen tegen een slechte behandeling van zijn dossier?

-Aantal dossiers waarvoor een voorlopig bewindvoerder instaat:

  • Willen we grondig tewerk gaan, dan moet de regelgeving het probleem aanpakken van de toekenning van de dossiers aan de bewindvoerders: ook hier moet een evenwicht worden gezocht tussen een goede kennis van de problematiek en een persoonlijk en omstandig dossierbeheer.
  • Het klopt niet dat het aantal dossiers toegekend aan een bewindvoerder een vermindering van de bezoldiging per dossier met zich meebrengt. Momenteel passen tal van advocatenbureaus die deze taak op zich nemen de wettelijke voorschriften automatisch toe.

Territoriale bevoegdheid van de vrederechter: De vrederechter kan bevoegd blijven wanneer de betrokkene verhuist: het is absoluut noodzakelijk dat de persoon met een handicap hier ook inspraak heeft.

Verwantschap in de tweede graad: Tweedegraadsverwantschap houdt geen verband van morele ondergeschiktheid in (zoals wel mogelijk is bij bloedverwanten); een voorlopige bewindvoering door verwanten in de tweede graad kan dus worden overwogen. Bovendien is het belangrijk dat broers en zussen niet volledig worden uitgesloten van de bewindvoeringsregeling: in sommige gevallen is dit de beste of de minst slechte oplossing. Toch moet deze onmogelijkheid in veruit de meeste gevallen blijven bestaan.

Rechten in het gedrang gebracht door een vermindering of opheffing van de genotsbekwaamheid: In artikel 492-2, §2, tweede lid inzake het beheer van goederen staat het volgende: "Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking, is de beschermde persoon onbekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen". Deze formulering stemt niet overeen met de geest van het Verdrag: onder het voorwendsel dat de betrokkene zijn rechten niet zelf kan uitoefenen wordt de genotsbekwaamheid met betrekking tot deze goederen beperkt en zelfs opgeheven.

De NHRPH vraagt een bepaling die de nadruk legt op de begeleiding van de persoon met een handicap bij het beheer van deze goederen zodat zijn wil geen dode letter wordt.

Op welke wettelijke basis kan de vrederechter in het kader van artikel 492-2 §1, derde lid, betreffende de bewindvoering van personen, de wil van de betrokkene beoordelen en beperken, enkel op grond van zijn handicap? Het recht op de vrije keuze van verblijfplaats, het recht om met een huwelijk in te stemmen, het recht om een scheidingsaanvraag in te dienen, het stemrecht, enz. zijn onvervreemdbaar. Bij het toepassen van deze rechten kan wel in begeleiding of eventueel vertegenwoordiging worden voorzien.

Bovendien is vertegenwoordiging uitgesloten voor sommige hoogst persoonlijke handelingen, maar behoort bijstand wel tot de mogelijkheden. Het materiële toepassingsveld van 492-2 moet worden herschreven. De rechtsbekwaamheid, zowel de genotsbekwaamheid als de handelingsbekwaamheid, op het gebied van goederen EN personen, moet het grondbeginsel blijven.

3. Uitvoering van de regelgeving

-Het voorstel gaat niet in op de technische en menselijke middelen die onmisbaar zijn voor de nieuwe opdracht van de vrederechter

-De vertrouwenspersoon heeft een grote verantwoordelijkheid: beschikt hij hiervoor over de nodige middelen en capaciteiten? Zal hij niet bang zijn fouten te maken? Naasten van de ouders en professionele hulpverleners moeten de problematiek goed begrijpen en beheersen: er moet een netwerk van opleidingen en informatie worden ontwikkeld. Zou de wetgever de voorwaarden en het kader hiervan in de tekst van het voorstel kunnen opnemen? Personen in instellingen kunnen a priori gemakkelijk worden voorgelicht; de ouders bereiken is een stuk moeilijker. De wet moet in middelen voorzien en mag de verantwoordelijkheid van de overheid niet uitsluitend en niet zomaar naar privé-instanties doorschuiven.

-Er bestaat nauwelijks garantie dat de beginselen inzake de wilsverklaring worden nageleefd.

-Wanneer de vrederechter afwijkt van de wil vermeld in de wilsverklaring moet hij zijn beslissing rechtvaardigen.

-Artikel 496-4, derde lid bepaalt het volgende: "De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de persoon een feitelijk gezin vormt, of een lid van de naaste familie, of de lasthebbende bedoeld in artikel 490-1 of 490-2, rekening houdend met de mening van de beschermde persoon ...".  Deze formulering houdt geen rekening met de wil van de beschermde persoon!

-De voorlopige bewindvoerder en de vertrouwenspersoon dienen te beschikken over een blanco strafblad, zowel wat betreft de goede zeden als op het vlak van financieel beheer.

• Het voorlopige bewind kan waargenomen worden door een privéstichting (waarvan de opdracht in overeenstemming is met het beheer van de belangen van de betrokkene), maar nooit door een overheidsstichting.

• Het is noodzakelijk dat de advocaat die belast is met het bewind zich door een team laat omringen: kan dit worden vastgelegd in de wettekst; hoe kan dit in de praktijk worden gecontroleerd; kan overwogen worden een jaarlijks verslag bij de orde der advocaten te vragen? Kunnen de criteria voor een goed dossierbeheer in de wet worden vastgelegd? Hoe kan de toepassing ervan worden gecontroleerd? Van het grootste belang is tevens dat er in de wet kwaliteitsnormen worden vastgelegd (verslag, overleg tussen de vrederechter en de voorlopige bewindvoerder). De waardigheid en de wil van de betrokkenen dienen absoluut centraal te staan in het debat (een voorbeeld hiervan is het probleem inzake de keuze en vernieuwing van kleding). Momenteel zijn er tal van klachten over het gebrek aan contact tussen de bewindvoerder en de betrokkene of over de kwaliteit ervan. Het verslag moet deze vragen behandelen en in voorkomend geval aanleiding kunnen geven tot veranderingen in de relaties en de wijze waarop de betrokkene wordt begeleid bij het beheer van zijn keuzen.

-Ten slotte moet er voor de gevallen die niet aan bod komen in artikel 496-4 beperkingen gelden:

  • voor de bewindvoering over personen: maximum 5
  • voor het beheer van goederen, in functie van het aantal: voorwaarden stellen.
    • Minder dan 15 dossiers: geen.
    • Vanaf 15 dossiers: de beheerder van goederen ertoe verplichten een beroep te doen op professionele hulpverleners uit de sociale sector.

-Hoe zal de overgang tussen de oude en de nieuwe regelgeving precies gebeuren wat de procedure betreft?

-Een even belangrijk punt is de wijze waarop de beslissingen van de rechter of van de bewindvoerder kunnen worden aangevochten. De persoon met een handicap die zich tegen een beslissing verzet moet, wanneer alle verzoeningspogingen uitgeput zijn, ondersteuning kunnen genieten zonder te moeten opdraaien voor de kosten die de procedure met zich meebrengt.

-Centraal register Verklaringen: hoeveel kost het neerleggen van een verklaring?

-De maatregel is te weinig bekend: de NHRPH stelt voor te overwegen of ze op de identiteitskaart kan worden vermeld.

-Hervorming afhankelijk van de gerechtelijke reorganisatie: de ontwikkeling van de wet mag niet worden geblokkeerd op grond van de evolutie van de algemene werking van het gerechtelijke apparaat.

-Een beoordelingsprocedure met betrekking tot de invoering van de regelgeving moeten bij de wet zelf worden voorzien.

 

Bezorgd

Voor opvolging aan de heer Raf Terwingen, Parlementslid, de heer Yves Leterme , Eerste Minister, de heer Jean-Marc Delizée, Staatssecretaris voor personen met een handicap en de heer Stefan De Clerck, Minister van Justitie  Economie;

Ter info aan de heer Melchior Wathelet, Minister van Begroting, en aan het Centrum voor de gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

 .
Adviezen
 .