Ga naar de inhoud

Advies 2021/35


Advies nr. 2021/35 van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH) betreffende het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming houdende beperking van de gevolgen van de ‘prijs van de arbeid’, met spoed uitgebracht na raadpleging van de leden van de NHRPH via e-mail op 30 september en 1 oktober 2021.

Advies uitgebracht op 1 oktober 2021 op verzoek van de heer André Gubbels, Directeur-generaal, in zijn brief van 29 september 2021.

1. ONDERWERP

Een nieuw ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming houdende beperking van de gevolgen van de “prijs van de arbeid” zal aan de Ministerraad worden voorgelegd.

2. ANALYSE

Het huidige advies verwijst naar de adviezen 2020-23 en 2021-17.

Ter herinnering: 5 opties werden besproken; de aanvankelijk gekozen optie 2 werd verlaten voor optie 3.

Optie 

Vrijstelling arbeids-inkomen

%

 

Begunstigden

 

Kostprijs

Vrijstelling vervangings-inkomen

%

 

Begunstigden (gecumuleerd aantal)

 

Gecumuleerde kosten

Huidige situatie

23.356,97

 

 

 

3.336,23

 

 

 

Optie 1

28.612,29

23%

2.536

2,85

4.086,88

23%

40.957

29,7

Optie 2

40.874,70

75%

4.482

9,07

3.885,00

16%

41.122

29,8

Optie 3

63.000,00

170%

5.338

12,07

3.780,00

13%

40.867

29,8

Optie 4

 

87.048,00

273%

5.533

13,08

3.770,00

13%

41.010

29,8


Het gaat er dus om de huidige vrijstelling op het arbeidsinkomen met 170% en de huidige vrijstelling op het vervangingsinkomen met 13% te verhogen.

Het ontwerp schaft ook de vrijstelling af op de helft van het resterende saldo van het arbeidsinkomen na toepassing van de forfaitaire vrijstelling. 

De inwerkingtreding is gepland voor 1 oktober 2021.
Voor de nieuwe aanvragen, die gedurende de 3 maanden die volgen op de publicatiedatum van dit besluit worden ingediend, en voor welke dit besluit een nieuw feit is dat de toekenning van de uitkering rechtvaardigt, kan het recht retroactief worden toegekend vanaf 1 oktober 2021 (artikel 2).

3. ADVIES

De NHRPH kan echt niet begrijpen waarom voor deze optie is gekozen: deze optie geeft absolute prioriteit aan de persoon met een handicap (PMH) die de mogelijkheid heeft om te werken. In zijn 2 vorige adviezen, 2020-23 en 2021-17, heeft de NHRPH de benadering aan de kaak gesteld die PMH die een vervangingsinkomen ontvangen - wegens ziekte (ziekenfondsuitkeringen), de niet-inclusieve arbeidsmarkt (werkloosheidsuitkeringen) of wegens leeftijdsgerelateerde beperking (pensioen) - de facto stigmatiseerde.

De in de nota aan de Ministerraad vermelde motivering, nl. dat de hervorming tot doel heeft armoede en de impact van jobverlies te verminderen, is volledig onjuist. Voor PMH die uitsluitend een vervangingsinkomen ontvangen, heeft de vrijstelling geen enkele impact, aangezien ze wordt afgetrokken van de categorievrijstelling.

Ook al is de tewerkstelling van PMH een belangrijk streefdoel, de NHRPH is van mening dat, met gesloten enveloppe, een evenwicht moest worden gevonden tussen PMH die werken en PMH die niet werken. Een beter evenwicht zou net hebben bijgedragen tot het beperken van de impact van jobverlies en het terugdringen van de armoede.

De NHRPH herinnert aan het bijzonder ongunstige aspect van de maatregel voor alleenstaande personen.

De NHRPH heeft ook gevraagd om de vrijstelling van 50% op het saldo van het in aanmerking genomen inkomen na de categorievrijstelling te behouden. De vrijstelling van 50% op het saldo schrappen, dat is PMH die werken bestraffen op grond van werkregime of loopbaanontwikkeling. Dit doet de vraag rijzen wat de gevolgen zullen zijn voor de motivatie van deze PMH. De NHRPH is overigens van mening dat het standstill-beginsel met voeten is getreden. 

Ten slotte wordt de term “nieuwe aanvragen” (artikel 2) niet gedefinieerd. De DG HAN is van oordeel dat enkel personen met een dossier in uitbetaling kunnen genieten van de terugwerkende kracht. Dat is een restrictieve interpretatie zonder rechtsgrondslag. De NHRPH is van mening dat de dossiers waarin PMH medisch zijn erkend ook zouden kunnen vallen onder de terugwerkende kracht.

Gelet op de evolutie van de denkoefening en de besluitvorming in dit dossier concludeert de NHRPH dat er geen rekening is gehouden met de argumenten die hij in de vorige 2 adviezen heeft geformuleerd en die tot op heden niet werden tegengesproken. De NHRPH vraagt zich af of hij wel erkend wordt in zijn werking. De NHRPH vraagt zich verder af waarom zijn advies wordt gevraagd, terwijl zijn eerste twee adviezen duidelijk niet zijn opgevolgd en dit voorstel nog onevenwichtiger is dan het voorstel dat al werd behandeld in het tweede advies. Bovendien wordt in de nota niet uitgelegd waarom de regering het laatste advies van de NHRPH niet volgt.

De NHRPH is van mening dat een ingenomen regeringsstandpunt alle partijen van de regering verbindt. De NHRPH benadrukt dat het niet volstaat zich ertoe te verbinden “niemand achter te laten”, maar dat ook moet worden voorkomen dat de bestaande discriminaties nog toenemen.

4. ADVIES BESTEMD

  • Voor opvolging aan de heer André Gubbels, Directeur-generaal van de DG Personen met een handicap
  • Voor opvolging aan mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, belast met Personen met een handicap, Armoedebestrijding en Beliris
  • Ter informatie aan de voltallige federale regering
  • Ter informatie aan Unia
  • Ter informatie aan het UNCRPD-coördinatiemechanisme
  • Ter informatie aan de federale ombudsman